Rb. Zeeland-West-Brabant, 27-06-2013, nr. AWB-13, 568
ECLI:NL:RBZWB:2013:4751
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
27-06-2013
- Zaaknummer
AWB-13_568
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:4751, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
FED 2013/90 met annotatie van I.M. de Groot
V-N 2013/49.12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 27‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een BV, heeft haar belang in een deelneming verkocht. Op het moment dat duidelijk werd dat de deelneming zou worden verkocht heeft belanghebbende aan de externe adviseur X een vergoeding van ƒ 1.400.000 toegekend. Tussen partijen is in geschil of deze vergoeding valt onder de (niet aftrekbare) kosten van vervreemding van de deelneming. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip verkoopkosten analoog aan het begrip aankoopkosten moet worden opgevat. Blijkens het arrest van 2 maart 1994, LJN: BH8944 zijn aankoopkosten uitgaven “die in directe samenhang met de verwerving van een deelneming moeten worden gemaakt”. De kosten van beloning voor de adviseur hingen weliswaar samen met de verkoop van de deelneming maar “moesten” niet worden gemaakt in directe samenhang daarmee. De verkoop was ook zonder die betaling doorgegaan. De kosten zijn aftrekbaar.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/568
uitspraak van 27 juni 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 878.098 en heeft daarbij bij beschikking het verlies vastgesteld op nihil.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 december 2012 de aanslag en de verliesbeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank op 25 januari 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van
belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Venlo, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijkertijd met de uitspraak aan partijen wordt toegezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende exploiteert onroerende zaak en oefent holdingactiviteiten uit. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [A] (verder [A]). Belanghebbende hield tot 15 januari 2008 55% van de aandelen in [A BV] (verder [A BV]). De overige 45% van de aandelen werden gehouden door [B BV]. Belanghebbende heeft op 15 januari 2008 haar aandelen in [A BV] voor € 12.758.900 geleverd aan [C BV], voorheen [B BV] (verder [C BV]). De koopovereenkomst dateert van 19 december 2007.
2.2.
Vanaf 1 september 1994 is [B] (verder [B]) als commissaris werkzaam bij [A BV]. Hij heeft voor deze werkzaamheden per kwartaal een vaste beloning van € 1.800 ontvangen. Daarnaast heeft hij vanaf 1998 als strategisch adviseur ondersteuning bij de directievoering van belanghebbende verleend. [B] heeft voor deze ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende maandelijks aan [A BV] gefactureerd, omdat [B] zijn werkzaamheden uiteindelijk ten behoeve van [A BV] heeft verricht. Tussen [A] en [B] bestaan geen familiaire banden.
2.3.
[B] is naast zijn commissariaatschap ook als extern adviseur betrokken geweest bij de verkoop van [A BV]. Hij heeft onder meer drie besprekingen bijgewoond en de bijeenkomst waarin de ondertekening van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft hij de ondernemingsraad over de verkoop geïnformeerd.
2.4.
Belanghebbende heeft op 21 december 2007, nadat duidelijk was geworden dat de verkoop van [A BV] onder gunstige voorwaarde doorgang zou vinden, besloten om [B] in de vorm van een extra beloning (hierna: de vergoeding) mee te laten delen in de verkoopopbrengst van de deelneming. Op dat moment was de verwachting dat de verkoopprijs voor [A BV] € 14.000.000 zou bedragen. Belanghebbende heeft vervolgens aan [B] na de overdracht van de aandelen en de ontvangst van de betaling een bedrag van € 1.400.000 uitgekeerd.
2.5.
Belanghebbende heeft over het jaar 2008 aangifte vennootschapsbelasting (verder Vpb) een verlies aangegeven van € 576.542. De boekwinst op de verkoop van [A BV] ad € 12.758.900 is in de aangifte onder de deelnemingsvrijstelling verantwoord. De beloning aan [B] van € 1.400.000 is als bedrijfslast op de winst in mindering gebracht.
2.6.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte Vpb vragen gesteld. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de navolgende correcties:
Belastbaar bedrag volgens aangifte | - € 576.542 |
Correctie kosten verkoopbegeleiding [C] en [D] | € 54.640 |
Correctie beloning [B] | € 1.400.000 |
Vastgesteld belastbaar bedrag | € 898.098 |
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het aan [B] uitbetaalde bedrag van € 1.400.000 dient te worden aangemerkt als onderdeel van de (niet aftrekbare) kosten van vervreemding van de deelneming in [A BV] (artikel 13, eerste lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, verder: Wet Vpb). De correctie ter zake van de kosten verkoopbegeleiding [C] en [D] is niet in geschil. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en – naar de rechtbank begrijpt – tot het vaststellen van het verlies op € 576.542 min € 54.640 of € 521.902.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Artikel 13, eerste lid, van de Wet Vpb (tekst 2008) bepaalt dat bij het bepalen van de winst buiten aanmerking blijven de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of vervreemding van die deelneming.
4.2.
In de parlementaire geschiedenis van de Wet “werken aan winst” is het volgende opgemerkt:
“7.4.2. Verkoopkosten deelneming
Aankoopkosten van deelnemingen vallen thans al onder de deelnemingsvrijstelling, zij zijn derhalve niet aftrekbaar. In het kader van grondslagverbreding worden nu ook de verkoopkosten van deelnemingen onder de deelnemingsvrijstelling gebracht. Het begrip verkoopkosten moet analoog aan het begrip aankoopkosten worden opgevat. Dat betekent dat verkoopkosten naast de interne uitgaven in verband met de verkoop van een deelneming ook uitgaven als advocaatkosten, schadevergoedingen en notariskosten kunnen betreffen.” (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2005/2006, 30 572, nr. 3, blz. 54)
4.3.
In het arrest 2 maart 1994, nr. 29 061, BNB 1994/164, LJN: BH8944 heeft de Hoge Raad inzake de verwerving van een meerderheidsbelang in een deelneming geoordeeld dat proceskosten in die zaak “ behoorden tot de kosten die belanghebbende heeft moeten maken ten einde de door haar beoogde verwerving van de uitbreiding van de deelneming te verwezenlijken”. Volgens de Hoge Raad dienden die kosten dan te worden gerekend tot de kosten van verwerving van de deelneming.
4.4.
De rechtbank leidt uit dit arrest af dat aankoopkosten uitgaven zijn die in directe samenhang met de verwerving van een deelneming moeten worden gemaakt en daarvoor noodzakelijk zijn. Het begrip “verwervingskosten”is dus niet zo ruim dat daaronder ook kosten vallen die enig verband houden met de verwerving van een deelneming maar die de belanghebbende niet heeft “moeten” maken om die deelneming te verwerven. Gelet op de opmerking in de parlementaire geschiedenis dat het begrip verkoopkosten analoog aan het begrip aankoopkosten moet worden opgevat, geldt dan hetzelfde voor de kosten van vervreemding. Daaronder vallen dus alleen uitgaven die moeten worden gedaan om de verkoop en levering van de deelneming te verwezenlijken en dat begrip dient beperkt te worden uitgelegd.
4.5.
Vaststaat dat belanghebbende als gevolg van de verkoop van de aandelen [A BV] financieel in staat was om [B] een zo hoge vergoeding toe te kennen. Er is dus weliswaar enig verband met de verkoop maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat sprake is van kosten zijn die belanghebbende heeft moeten maken ten einde de door haar beoogde vervreemding van de deelneming te kunnen verwezenlijken. De verkoop van de aandelen was imers ook zonder deze betaling doorgegaan. Het gegeven dat de toegekende vergoeding aanzienlijk is, doet aan dit oordeel niet af nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat tussen [A] en [B] een niet-zakelijke verhouding bestond. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de bedrag van € 1.400.000 aftrekbaar is.
4.6.
Voor dat geval heeft de inspecteur subsidiair gesteld dat de kosten niet in aftrek kunnen worden gebracht bij belanghebbende, maar alleen bij [A BV]. Vooropgesteld moet worden dat belanghebbende niet enig aandeelhouder van [A BV] was, maar dat 45% van de aandelen in handen waren van [C BV]. [B] heeft als strategisch adviseur uitsluitend ondersteuning verleend bij de directievoering van belanghebbende en niet van [C BV]. Nu belanghebbende de kosten heeft betaald en gedragen kunnen deze kosten niet ten laste komen van de voormalige deelneming en zijn zij terecht ten laste van belanghebbendes resultaat te gebracht.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de aanslag te worden verminderen tot een naar een belastbaar bedrag van nihil en dient het verlies vastgesteld te worden op € 521.902. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
5.1.
Niet gesteld, of aannemelijk is geworden dat belanghebbende heeft verzocht om een kostenvergoeding in de bezwaarfase.
5.2.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil;
- -
stelt het verlies over 2008 vast op € 521.902;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr.dr. N.C.G. Gubbels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 juli 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.