Rb. Limburg, 26-04-2017, nr. 5429838 \ CV EXPL 16-9758
ECLI:NL:RBLIM:2017:3940
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
26-04-2017
- Zaaknummer
5429838 \ CV EXPL 16-9758
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:3940, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 26‑04‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 26‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Dexia vordert voor recht te verklaren dat zij uit hoofde van de gesloten effectenleaseovereenkomst niets meer verschuldigd is aan de tegenpartij. De kantonrechter komt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat Dexia heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Afwijzing van de vordering volgt.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5429838 \ CV EXPL 16-9758
Vonnis van de kantonrechter van 26 april 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde mr. T.R. van Ginkel,
tegen:
[gedaagde partij] ,
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G. van Dijk.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de conclusie van antwoord
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek
- -
de akte van Dexia tevens akte wijziging van eis
- -
de akte uitlating van [gedaagde partij]
- -
de antwoord akte van Dexia
- -
de brief van de griffier van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 oktober 2016 inhoudende dat de zaak op grond van het zaakverdelingsreglement wordt overgedragen aan de locatie Roermond
- -
de akte uitlating van [gedaagde partij]
- -
de antwoordakte van Dexia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen Dexia en [gedaagde partij] is op 24 juli 1998 een overeenkomst van effectenlease- te kwalificeren als huurkoopovereenkomst - tot stand gekomen met contractnummer 20011371 onder de benaming Capital Effect.
2.2.
Op deze overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van toepassing.
2.3.
In de overeenkomst wordt Primaz Adviesgroep B.V. genoemd als adviseur.
2.4.
Na beëindiging van de overeenkomst bleek de opbrengst van de aandelenverkoop € 7.533,94 te bedragen. Na aftrek van de beëindigingskosten, de restant hoofdsom en de achterstallige posten resteerde er nog een bedrag van € 905,77 voor uitkering aan [gedaagde partij] .
3. Het geschil
3.1.
Dexia vordert - na eiswijziging - primair te verklaren voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde partij] gesloten overeenkomst van effecten lease met nummer 20011371 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is, althans subsidiair te verklaren voor recht dat [gedaagde partij] ten aanzien van de tussen Dexia en [gedaagde partij] gesloten overeenkomst van effecten lease met nummer 20011371 niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbare zware financiële last met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde partij] maakt bezwaar tegen de eiswijziging en meent dat deze gelet op het late stadium in strijd is met de goede procesorde.
4.2.
De kantonrechter wijst er op dat ingevolge artikel 130 Rv., zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is de eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde kan hiertegen bezwaar maken en de rechter kan indien hij de wijziging in strijd acht met de goede procesorde deze buiten beschouwing laten.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] door de eiswijziging niet onredelijk wordt bemoeilijkt in zijn verdediging noch er sprake is van onredelijke vertraging van het geding. De eiswijziging wordt daarom toegestaan.
4.4.
De kantonrechter merkt op dat partijen bij brief van de griffier van 18 november 2016 op verzoek van [gedaagde partij] in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over (de gevolgen van) de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:HR:2016:2012 en ECLI:HR:2016:2015). Dexia heeft zich in haar antwoordakte van 8 februari 2017 niet slechts uitgelaten over voornoemde arresten maar is ook (opnieuw) ingegaan op het tussen partijen aan de orde zijnde verjaringsvraagstuk en zij heeft nieuwe stellingen ingenomen. Nu de akteronde nog slechts werd vergund aan partijen om zich uit te laten omtrent de arresten van de Hoge Raad zal de kantonrechter de door Dexia ingenomen (nieuwe) stellingen buiten beschouwing laten voor zover deze niet zien op de gevolgen van de genoemde arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016.
4.5.
Voorts merkt de kantonrechter op dat partijen er blijkens de aktewisseling ten onrechte van uit zijn gaan dat er een bewijsopdracht aan [gedaagde partij] zou zijn gegeven. Dit is echter niet het geval. Voor zover [gedaagde partij] in zijn akte de kantonrechter heeft verzocht terug te komen op die bewijsopdracht zal de kantonrechter die stellingen dus eveneens buiten beschouwing laten.
4.6.
Dexia vordert voor recht te verklaren dat zij niets meer verschuldigd is aan [gedaagde partij] ter zake de in 1998 tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst. De kantonrechter kan in het kader van de onderhavige procedure dus slechts de vraag beantwoorden of Dexia (nog) enige vergoedingsplicht heeft jegens [gedaagde partij] .
4.7.
De meest verstrekkende stelling van Dexia houdt in dat een eventuele vordering van [gedaagde partij] op grond van het handelen van de adviseur Primaz Adviesgroep B.V. is verjaard omdat de stuitingsbrief van 25 januari 2012 te algemeen is geformuleerd om als stuiting van de aldaar niet nader door [gedaagde partij] gepreciseerde vorderingen te kunnen gelden. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de door [gedaagde partij] overgelegde brief van4 september 2006 (productie 31 bij dupliek) waar [gedaagde partij] uitdrukkelijk een beroep op doet, reeds kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling. Het betreft immers een brief met een individueel karakter waarin een beroep wordt gedaan - onder meer - op de vergunningsplicht ingevolge de Wet op het Consumentenkrediet, onrechtmatige daad en dwaling onder het voorbehoud (om) nog andere gronden aan te voeren. De omvang van de vordering van [gedaagde partij] (terugbetaling van alle door hem aan Dexia betaalde bedragen en het verwijderen van de BKR-registratie) blijkt eveneens uit bedoelde brief. De brief van 24 januari 2012 (niet 25 januari 2012) kan in dat verband worden bezien als een nieuwe stuitingshandeling op dezelfde gronden. Het beroep van Dexia op verjaring van het vorderingsrecht van [gedaagde partij] wordt daarom verworpen.
4.8.
De kantonrechter neemt voorts in aanmerking dat de Hoge Raad in het arrest van2 september 2016 ter afsluiting het navolgende heeft overwogen:
6. Ter afsluiting
6.1
Gelet op het karakter van dit geding als proefprocedure, en in verband met de wenselijkheid dat, gelet op de massaliteit van vorderingen als de onderhavige, nog aanhangige procedures kunnen worden afgedaan aan de hand van duidelijke maatstaven, ziet de Hoge Raad aanleiding om samenvattend nog het volgende te overwegen.
6.2.1
Indien de aanbieder van een effectenleaseproduct zijn precontractuele zorgplicht als bedoeld in het arrest [...] /Dexia niet is nagekomen, en hij dus onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de particuliere belegger die een zodanig product heeft aangeschaft, is de aanbieder tegenover de particuliere belegger verplicht de schade die laatstgenoemde dientengevolge lijdt, te vergoeden. Die schade is echter mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend (zie het zojuist genoemde arrest). Daarom dient als uitgangspunt dat de vergoedingsplicht van de aanbieder dient te worden verminderd door deze op de voet van art. 6:101 BW over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen naar de maatstaf 1 (de particuliere belegger) staat tot 2 (de aanbieder).
6.2.2
Indien de aanbieder had moeten begrijpen dat de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst een onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden, dient de schade naar de hiervoor in 6.2.1 bedoelde maatstaf tussen partijen te worden verdeeld zowel wat betreft de eventuele restschuld als wat de reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Indien echter geen sprake was van een onaanvaardbaar zware last als vorenbedoeld, dient uitsluitend het bedrag van de eventuele restschuld naar deze maatstaf tussen partijen te worden verdeeld en strekt de verplichting tot schadevergoeding van de aanbieder zich niet mede uit over de door de afnemer betaalde rente, aflossing en kosten.
6.2.3
Indien echter de particuliere belegger als potentiële cliënt bij de aanbieder is aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, dient te worden afgeweken van de hiervoor in 6.2.1 en 6.2.2 vermelde uitgangspunten in die zin dat de billijkheid dan in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van de aanbieder geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden.
4.9.
De kantonrechter is - bij gebreke van deugdelijk verweer - van oordeel dat in de onderhavige kwestie een situatie aan de orde is zoals bedoeld in r.o. 6.2.3 van het arrest.
Als vaststaand kan immers worden aangenomen dat Primaz Adviesgroep B.V. als beleggingsadviseur betrokken is geweest bij het tot stand komen van de overeenkomst van 24 juli 1998 en dat Primaz Adviesgroep B.V. niet over een Wte-vergunning beschikte. Dat brengt de kantonrechter tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat Dexia heeft voldaan aan al haar verplichtingen uit hoofde van de huurkoopovereenkomst en niets meer verschuldigd is aan [gedaagde partij] . De primaire vordering van Dexia wordt dan ook afgewezen.
4.10.
De subsidiaire vordering van Dexia wordt eveneens afgewezen nu blijkens het arrest de vergoedingsplicht ook in stand blijft indien de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden. Dexia heeft derhalve geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht.
4.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding het verzoek van [gedaagde partij] om pleidooi te mogen houden toe te wijzen.
4.12.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op twee procespunten tegen een tarief van € 200,00 per punt. De nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.13.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Dexia af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 400,00,
5.3.
veroordeelt Dexia onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: HMUI/JLS
coll: