ABRvS, 14-07-2004, nr. 200401589/1
ECLI:NL:RVS:2004:AQ1335
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-07-2004
- Zaaknummer
200401589/1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AQ1335, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑07‑2004; (Herziening)
Uitspraak 14‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 15 oktober 2003, in zaak no. 200206180/1, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker B] gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond en het beroep van de besloten vennootschap “Liberty Real Estate B.V.” geheel ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
200401589/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
de besloten vennootschap "Liberty Real Estate B.V." en [verzoeker B], gevestigd, respectievelijk wonend, te Amsterdam,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003, in zaak no. 200206180/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 15 oktober 2003, in zaak no. 200206180/1, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker B] gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond en het beroep van de besloten vennootschap “Liberty Real Estate B.V.” geheel ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 20 februari 2004 hebben verzoekers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amsterdam, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar der provincie, en de stadsdeelraad van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ambtenaar van het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat voornoemde herziening een buitengewoon rechtsmiddel betreft, dat er in beginsel toe strekt een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Awb kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen.
2.3. Verzoekers vragen om herziening van de uitspraak van de Afdeling omdat naar hun mening verweerder in die procedure een onjuist beeld heeft gegeven van het door hem gevoerde beleid. Daardoor zou een discrepantie zijn ontstaan tussen het uiteengezette beleid en het daadwerkelijk gevoerde beleid en zou de uitspraak van de Afdeling tot stand zijn gekomen op basis van onjuiste informatie. Verzoekers baseren zich op een notitie van verweerder van 27 juni 2000, genoemd “Toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nieuw)”, waarvan zij pas na de uitspraak kennis hebben genomen.
2.4. De door verzoekers aangehaalde notitie is voor de uitspraak vastgesteld en openbaar gemaakt. De openbaarmaking heeft plaatsgevonden door publicatie en door toezending aan alle gemeente- en stadsdeelbesturen. Ter zitting is het openbare karakter van de notitie door verzoekers erkend. Zij zijn echter van mening dat dit hun niet tegengeworpen kan worden, omdat het een op de zaak betrekking hebbend stuk betreft, dat door het college van gedeputeerde staten had moeten worden ingebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003. De Afdeling volgt verzoekers niet in deze stelling. Ook in hetgeen verzoekers overigens aanvoeren, ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan verzoekers tegengeworpen kan worden dat zij redelijkerwijs met de notitie bekend hadden kunnen zijn.
2.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004
350