Hof 's-Hertogenbosch, 07-02-2013, nr. HV 200.115.511/01
ECLI:NL:GHSHE:2013:465
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-02-2013
- Magistraten
Mrs. M.C. Bijleveld - van der Slikke, M.J.C. Koens, M.C. van Dijkhuizen
- Zaaknummer
HV 200.115.511/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:465, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑02‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:160, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑02‑2013
Mrs. M.C. Bijleveld - van der Slikke, M.J.C. Koens, M.C. van Dijkhuizen
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
en
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de zoons,
advocaat: mr. S.H. van Os,
tegen
mr. Maarten Johan Willem van Ingen,
handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [betrokkene],
kantoorhoudende te 's‑Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de (mede-)bewindvoerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's‑Hertogenbosch, van 20 juli 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2012, hebben de zoons verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen, voor zover daarbij de (mede-)bewindvoerder is gemachtigd om de huwelijkse voorwaarden op 25 januari 1960 overeengekomen tussen de rechthebbende en zijn echtgenote, op te heffen en de (mede-)bewindvoerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2012, heeft voornoemde bewindvoerder verzocht de zoons in hun verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de grond(en) voor zover deze uit het processtuk van de zoons zijn te destilleren en de daarop gebaseerde verzoeken van de zoons, zoals in het petitum van hun beroepschrift zijn opgenomen, als ongegrond af te wijzen en de beschikking waarvan beroep, eventueel met aanpassing van de gronden waarop zij is gewezen, te bekrachtigen.
Ten aanzien van de (ambtshalve) proceskostenveroordeling refereert de bewindvoerder zich aan het oordeel van het hof.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2013.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- —
de zoons, bijgestaan door mr. J.J.F.A. Ligthart, waarnemend voor mr. Van Os;
- —
voornoemde bewindvoerder, bijgestaan door mr. J.J.M. Hooijman;
- —
mevrouw [de dochter] (dochter van de hierna te noemen rechthebbende).
2.3.1.
Mevrouw [de echtgenote], de echtgenote van de hierna te noemen rechthebbende (hierna: de/zijn echtgenote) en mevrouw I. Kroezen, in haar hoedanigheid van (mede-)bewindvoerder, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
de brief van de rechtbank 's‑Hertogenbosch d.d. 13 november 2012, waaruit volgt dat geen proces-verbaal verstrekt kan worden omdat het verzoek tot machtiging niet ter zitting is behandeld;
- —
het faxbericht van 20 december 2012 van de advocaat van de zoons;
- —
de ter zitting door de advocaat van de zoons overgelegde pleitnota.
3. De beoordeling
3.1.
Bij beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's‑Hertogenbosch van 28 februari 2012 is mevrouw I. Kroezen tot bewindvoerder benoemd over de goederen van de heer [betrokkene] (hierna: de rechthebbende). Bij beschikking van dezelfde rechtbank van 21 mei 2012 is mr. M.J.W. van Ingen tot mede-bewindvoerder over die goederen benoemd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, aan de bewindvoerder machtiging verleend om de huwelijkse voorwaarden tussen de rechthebbende en zijn echtgenote, overeengekomen op 25 januari 1960, op te heffen.
3.3.
De zoons kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De zoons voeren — samengevat — het volgende aan.
De zoons zijn van mening dat de door de bewindvoerder verzochte opheffing van de huwelijkse voorwaarden tussen de rechthebbende en diens echtgenote niet in het belang van de rechthebbende is. Voorts stellen zij dat de bewindvoerder door de kantonrechter te verzoeken hem tot opheffing van de huwelijkse voorwaarden te machtigen, zijn taak om allereerst in het belang van de rechthebbende te handelen, heeft verwaarloosd. De zorgplicht van de rechthebbende jegens zijn echtgenote kan voor zo'n verzoek ook geen motief zijn aangezien de door de rechthebbende en zijn echtgenote getroffen regelingen toereikend zijn om aan die zorgplicht te voldoen.
Voor het overige verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift van de zoons.
Ten aanzien van de kosten van deze procedure verzoeken de zoons, ondanks het feit dat het een familiezaak betreft, de bewindvoerder in die kosten te veroordelen, gegeven het feit dat de bewindvoerder die het verzoek tot opheffing heeft gedaan zelf advocaat is en een neutraal standpunt ter zake de familieruzies had dienen in te nemen. Desondanks en overduidelijk op verzoek van de echtgenote heeft de bewindvoerder het verzoek bij de kantonrechter ingediend.
3.5.
De bewindvoerder voert — samengevat — het volgende aan.
3.5.1.
De bewindvoerder stelt dat de zoons niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep, waartoe de bewindvoerder verwijst naar HR 11 januari 2002, NJ 2002/463. Op de voet van deze uitspraak kunnen de zoons voor de machtigingsprocedure van artikel 1:438 lid 2 BW en 1:441 lid 2 BW niet worden aangemerkt als belanghebbenden omdat de kring van belanghebbenden voor de toepassing van het hier bepaalde in enge zin dient te worden uitgelegd, anders dan het geval is bij onderbewindstelling als bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
3.5.2.
Voor het geval dat de zoons wél worden ontvangen in hun hoger beroep stelt de bewindvoerder dat uit artikel 1:441 lid 1 BW volgt dat de besteding van de gelden van de rechthebbende voor diens verzorging prioriteit heeft boven de doelmatige belegging ervan.
De bewindvoerder stelt dat de verzorging van de echtgenote van de rechthebbende op de voet van artikel 1:81 jo. 1:441 lid 1 BW ook tot de taak van de bewindvoerder behoort.
De bewindvoerder is van mening dat de zorgplicht van de rechthebbende jegens diens echtgenote, alsmede de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de huwelijkse voorwaarden worden opgeheven.
Voor het overige verwijst het hof naar de inhoud van het verweerschrift van de bewindvoerder.
Ten aanzien van de door de zoons gevraagde proceskostenveroordeling verweert de bewindvoerder zich door te stellen dat voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 289 Rv. niet de bewindvoerder maar de zoons in aanmerking komen nu zij nodeloos beroep hebben ingesteld en aldus de rechthebbende nodeloos op kosten hebben gejaagd.
Desondanks refereert de bewindvoerder zich voor wat betreft de proceskostenveroordeling aan het oordeel van het hof.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.6.1.
De eerste vraag die ter beoordeling van het hof voorligt, betreft de ontvankelijkheid van de zoons in het door hen ingestelde hoger beroep. De bewindvoerder heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd naar voren gebracht dat de zoons niet-ontvankelijk zijn.
Namens de zoons is ter zitting van het hof gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.2.
Uit artikel 798 lid 1 Rv. volgt dat belanghebbend is degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Het tweede lid van artikel 798 Rv. bepaalt vervolgens wie er naast de in artikel 798 lid 1 Rv. bedoelde personen in zaken van curatele, beschermingsbewind en mentorschap steeds belanghebbend zijn. Van belang is dat het moet gaan om een ‘zaak van curatele, beschermingsbewind of mentorschap’.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 11 januari 2002, NJ 2002, 463 bepaald dat met een dergelijke zaak niet wordt bedoeld een machtigingsprocedure, bijvoorbeeld als bedoeld in artikel 1:441 Burgerlijk Wetboek (BW). In een dergelijke zaak zijn uitsluitend de onder curatele gestelde, de rechthebbende, of de betrokkenen ten aanzien van wie een mentorschap is ingesteld, betrokken.
3.6.3.
Anders dan zijdens de zoons ter zitting van het hof is gesteld, oordeelt het hof dat het in dit geval niet gaat om een zaak van beschermingsbewind (zoals bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv.) als door de Hoge Raad bedoeld in voornoemde uitspraak van 11 januari 2002, NJ 2002, 463, maar om een zogenaamde machtigingsprocedure.
De stelling van de zoons dat het in deze zaak, anders dan in de uitspraak van de Hoge Raad, (waar het ging om een relatief simpele en weinig ingrijpende vermogensrechtelijke beslissing) gaat om een wijziging van het huwelijksvermogensregime, met als gevolg een ‘splitsing’ bij helfte van het vermogen van de rechthebbende, doet daaraan niet af.
Het hof volgt de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat ingeval van een machtiging ex artikel 1:441 lid 2 BW, uitsluitend de rechthebbende en de bewindvoerder belanghebbenden zijn.
Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het hof derhalve niet toe en het hof zal de zoons niet-ontvankelijk verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep.
Proceskosten
3.7.
De zoons hebben het hof verzocht om de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, gegeven het feit dat de bewindvoerder zelf advocaat is en een neutraal standpunt binnen de familieruzies had dienen in te nemen.
3.8.
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en hoewel hij zich op het standpunt stelt dat de zoons de rechthebbende nodeloos op kosten hebben gejaagd, refereert hij zich voor wat betreft de proceskostenveroordeling aan het oordeel van het hof.
3.9.
In het namens de zoons gestelde ziet het hof geen aanleiding om de bewindvoerder in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Gelet op de bijzondere aard van de onderhavige procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de zoons de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep zal dan ook worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de zoons niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld — van der Slikke, M.J.C. Koens, M.C. van Dijkhuizen en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.