De middelen die strekken tot cassatie van de veroordelende arresten in deze twee samenhangende zaken zijn afkomstig van dezelfde cassatieadvocaat en zij zijn gelijkluidend. De dragende overwegingen in de veroordelende arresten zijn gelijkluidend. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 augustus 2019 in deze zaak is op slechts geringe, hier niet relevante punten, afwijkend van het proces-verbaal van de terechtzitting in de gelijktijdig behandelde zaak tegen de medeverdachte.
HR, 29-06-2021, nr. 19/03984
ECLI:NL:HR:2021:844
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
19/03984
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht (V)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:844, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:647
ECLI:NL:PHR:2021:647, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:844
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03984
Datum 29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2019, nummer 21-001443-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot feit 1, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde geen rechtsgeldig beroep op artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet 1969 toekomt.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 19/03983, ECLI:NL:HR:2021:843.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Conclusie 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/03984
Zitting 30 maart 2021
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
De procedure in cassatie
1. De verdachte is bij arrest van 21 augustus 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen”, veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 subsidiair vijftien dagen hechtenis en wegens 2. “als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen”, tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,00, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
2. Er bestaat samenhang met de zaak tegen de medeverdachte, zijnde de echtgenote van de verdachte, [medeverdachte] . De zaak is bij de Hoge Raad bekend onder nummer 19/03983. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Een bespreking van de middelen
4. Het eerste middel slaagt en het tweede middel faalt. De redenen daarvoor heb ik opgegeven in mijn conclusie in de zaak tegen de medeverdachte, onder nummer 19/03983.1.
Slotsom
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot feit 1, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2021