Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
2.3.2 Opzegmogelijkheden lijfrente op grond van de Wft en het BW
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2021
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Inwerkingtreding
23-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Voor lijfrenteverzekeringen is in artikel 4:63 Wft een opzegmogelijkheid opgenomen die de verzekeringnemer de mogelijkheid biedt om de overeenkomst binnen een periode van 30 kalenderdagen met onmiddellijke ingang op te zeggen (wettelijke bedenktijd). Deze periode wordt berekend vanaf het tijdstip waarop de verzekeringnemer ervan in kennis is gesteld dat de overeenkomst is gesloten. De opzegging door de verzekeringnemer heeft tot gevolg dat partijen worden ontheven van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Dit gebeurt met ingang van het tijdstip waarop de verzekeraar de opzegging heeft ontvangen.
Artikel 4:63 Wft is niet van toepassing op lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten. Voor lijfrentebeleggingsrechten bestaat geen vergelijkbare opzegmogelijkheid. Voor lijfrenterekeningen die ‘op afstand worden afgesloten’ (via direct writer) is een met de hiervoor bedoelde vergelijkbare opzegmogelijkheid opgenomen in artikel 6:230x BW. Op grond van die bepaling kan een lijfrenterekening door een rekeninghouder worden ontbonden binnen 14 dagen.
Het opnemen van de mogelijkheid tot opzegging van de lijfrenteovereenkomst op grond van artikel 4:63 Wft, dan wel tot ontbinding van de lijfrenterekening op grond van artikel 6:230x BW is niet in strijd met het afkoopverbod. Beide mogelijkheden vloeien voort uit een wettelijke regeling. Maakt de belastingplichtige echter gebruik van deze opzeg- of ontbindingsmogelijkheid, dan is fiscaal wel sprake van afkoop. Als de belastingplichtige de premiestorting of inleg heeft gedaan, moet hij negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking nemen. Daarbij is in beginsel revisierente verschuldigd. Het berekenen van revisierente acht ik in de geschetste situatie niet gewenst, omdat er slechts een korte tijdspanne zit tussen het sluiten van de overeenkomst en de opzegging daarvan op grond van een wettelijke regeling.
Voor lijfrentebeleggingsrechten en lijfrenterekeningen waarbij wordt belegd, zijn geen wettelijke regelingen opgenomen met betrekking tot een bedenktijd. In het kader van een ‘level-playing field’ tussen lijfrente-aanbieders, vind ik het niet gewenst om laatstgenoemde twee vormen van lijfrenten fiscaal anders te behandelen dan lijfrenteverzekeringen en lijfrenterekeningen waarbij niet wordt belegd. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden goed dat wanneer een opzegmogelijkheid dan wel ontbindingsclausule is opgenomen in de lijfrenteovereenkomst, die een periode van 30 dagen na totstandkoming van de lijfrenteovereenkomst niet overschrijdt, dit niet in strijd is met het afkoopverbod en geen revisierente wordt berekend als van deze clausule gebruik wordt gemaakt.
Voorwaarden
Ik stel daarbij de volgende voorwaarden:
- –
de opzegmogelijkheid dan wel ontbindingsclausule geldt voor de gehele overeenkomst en premiestorting/inleg;
- –
de betreffende lijfrenteovereenkomst is geen voortzetting van een eerdere lijfrenteovereenkomst; en
- –
de premiestorting of inleg wordt geacht niet te hebben plaatsgevonden, wat van belang kan zijn voor de rendementsgrondslag van box 3.