Een onderdeel van de ondernemersaftrek is de stakingsaftrek. De stakingsaftrek is een verzachting van de belastingheffing over de stakingswinst. De stakingsaftrek is de voortzetting - zij het op een veel lager niveau - van de stakingsvrijstelling van de Wet IB 1964. De techniek is echter anders: eerst moet de stakingswinst worden bepaald en integraal worden aangegeven, vervolgens de vermindering met de ondernemingsaftrek.
De stakingsaftrek geldt alleen voor ondernemers. Dus niet voor commanditaire vennoten. (zie aant. 2)
De stakingsaftrek geldt alleen bij het staken van een gehele onderneming. Dus niet bij het staken van een gedeelte van een onderneming. (zie aant. 3).
Met ingang van 2005 geldt de stakingsaftrek ook met betrekking tot de afneming van de FOR in situaties waarin de afneming het gevolg is van een geruisloze doorschuiving bij echtscheiding, overlijden, ontbinding samenwerkingsverband of geruisloze omzetting in een BV van de gehele onderneming; voor de jaren vóór 2005 gold deze wetstoepassing reeds ingevolge een goedkeuring.
De stakingsaftrek bedraagt € 3 630, doch niet meer dan de stakingswinst. De € 3 630 wordt verminderd met hetgeen in het verleden bij staking van een andere onderneming aan stakingsaftrek is genoten. Met andere woorden: de stakingsaftrek geldt per leven en niet meer per onderneming (anders dus dan onder de Wet IB 1964). (zie aant. 4)
Na een geruisloze doorschuiving van een onderneming bij echtscheiding, overlijden of naar ondernemers is de stakingsaftrek bij de voortzetter alleen van toepassing indien de voortzetting al ten minste drie jaren heeft geduurd. (zie aant. 5)
In de Invoeringswet Wet IB 2001 is in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel A tot en met Dd, overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht betreft (aant. 6):
-
onderdeel A. Tijdelijke verhoging van de stakingsaftrek bij staking van een gehele onderneming (voor de periode 2001 tot en met 2005);
-
onderdeel B. Tijdelijke stakingsaftrek bij staking van een gedeelte van een onderneming (voor de periode 2001 tot en met 2005);
-
onderdeel C. Driejaarstermijn stakingsaftrek;
-
onderdeel D. Tijdelijke tegemoetkoming medegerechtigden (voor de periode 2001 tot en met 2006);
-
onderdeel Da. Tijdelijke tegemoetkoming recente medegerechtigden (voor de periode 2001 tot en met 2006);
onderdeel Dd. Tijdelijke tegemoetkoming film 2001.
In de Invorderingswet 1990 zijn betalingsregelingen opgenomen voor de inkomstenbelastingschuld ter zake van het overbrengen van de eigen woning naar privé bij staking van de onderneming en vanwege zogeheten sterftewinst. Met ingang van het kalenderjaar 2005 is er ook een betalingsregeling voor de inkomstenbelastingschuld ter zake van stakingswinst ingeval de onderneming of gedeelte van de onderneming is verkocht aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet doch de koopsom geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Zie aant. 1.7.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Inkomstenbelasting, art. 3.79 Wet IB 2001, aant. 1.1
Aant. 1.1 Inleiding
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/116 en V-N 2024/47.60
01-01-2001 tot: -
Vakstudie Inkomstenbelasting, art. 3.79 Wet IB 2001, aant. 1.1
Inkomstenbelasting / Winst
ondernemersaftrek
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.79
Beschouwing
Een onderdeel van de ondernemersaftrek is de stakingsaftrek. De stakingsaftrek is een verzachting van de belastingheffing over de stakingswinst. De stakingsaftrek is de voortzetting - zij het op een veel lager niveau - van de stakingsvrijstelling van de Wet IB 1964. De techniek is echter anders: eerst moet de stakingswinst worden bepaald en integraal worden aangegeven, vervolgens de vermindering met de ondernemingsaftrek.
De stakingsaftrek geldt alleen voor ondernemers. Dus niet voor commanditaire vennoten. (zie aant. 2)
De stakingsaftrek geldt alleen bij het staken van een gehele onderneming. Dus niet bij het staken van een gedeelte van een onderneming. (zie aant. 3).
Met ingang van 2005 geldt de stakingsaftrek ook met betrekking tot de afneming van de FOR in situaties waarin de afneming het gevolg is van een geruisloze doorschuiving bij echtscheiding, overlijden, ontbinding samenwerkingsverband of geruisloze omzetting in een BV van de gehele onderneming; voor de jaren vóór 2005 gold deze wetstoepassing reeds ingevolge een goedkeuring.
De stakingsaftrek bedraagt € 3 630, doch niet meer dan de stakingswinst. De € 3 630 wordt verminderd met hetgeen in het verleden bij staking van een andere onderneming aan stakingsaftrek is genoten. Met andere woorden: de stakingsaftrek geldt per leven en niet meer per onderneming (anders dus dan onder de Wet IB 1964). (zie aant. 4)
Na een geruisloze doorschuiving van een onderneming bij echtscheiding, overlijden of naar ondernemers is de stakingsaftrek bij de voortzetter alleen van toepassing indien de voortzetting al ten minste drie jaren heeft geduurd. (zie aant. 5)
In de Invoeringswet Wet IB 2001 is in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel A tot en met Dd, overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht betreft (aant. 6):
onderdeel A. Tijdelijke verhoging van de stakingsaftrek bij staking van een gehele onderneming (voor de periode 2001 tot en met 2005);
onderdeel B. Tijdelijke stakingsaftrek bij staking van een gedeelte van een onderneming (voor de periode 2001 tot en met 2005);
onderdeel C. Driejaarstermijn stakingsaftrek;
onderdeel D. Tijdelijke tegemoetkoming medegerechtigden (voor de periode 2001 tot en met 2006);
onderdeel Da. Tijdelijke tegemoetkoming recente medegerechtigden (voor de periode 2001 tot en met 2006);
onderdeel Db (niet relevant voor artikel 3.79);
onderdeel Dc. (nimmer in werking getreden);
onderdeel Dd. Tijdelijke tegemoetkoming film 2001.
In de Invorderingswet 1990 zijn betalingsregelingen opgenomen voor de inkomstenbelastingschuld ter zake van het overbrengen van de eigen woning naar privé bij staking van de onderneming en vanwege zogeheten sterftewinst. Met ingang van het kalenderjaar 2005 is er ook een betalingsregeling voor de inkomstenbelastingschuld ter zake van stakingswinst ingeval de onderneming of gedeelte van de onderneming is verkocht aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet doch de koopsom geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Zie aant. 1.7.