Einde inhoudsopgave
Gedragsregels advocatuur 2018
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 14-02-2018
- Bronpublicatie:
14-02-2018, Internet 2018, www.advocatenorde.nl (uitgifte: 14-02-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-02-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-02-2018, Internet 2018, www.advocatenorde.nl (uitgifte: 14-02-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Advocaat
De Gedragsregels 1992 verboden in regel 16 nog ieder contact van een advocaat met een getuige die door de wederpartij was aangezegd; dat werd in het tweede lid van die gedragsregel nog eens gespecificeerd voor de strafrechtpraktijk. De regel bevatte geen instructies voor de betamelijke omgang met getuigen als zodanig. Deze regeling vormt naar de huidige opvattingen een inbreuk op het beginsel van due process en met name van equality of arms en behoort daarom te vervallen.
Aan een nuancering in een extra lid van deze gedragsregel ter zake van de omgang met getuigen binnen de sfeer van de eigen cliënt bestaat bij invoering van deze algemene gedragsregel geen behoefte meer. Het algemene principe dat in deze gedragsregel is neergelegd, biedt immers reeds ruimte voor overleg met ‘eigen getuigen’ (die al dan niet al door een wederpartij zijn aangezegd) en bevat de vermaning daarin zorgvuldig te zijn.
Tegelijk is het wel gewenst om te bepalen dat de advocaat in de contacten met getuigen grote prudentie aan de dag legt, en dat hij zich in het bijzonder verre houdt van ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Deze gedragsregel laat onverlet de algemene strafbaarstelling van de opzettelijke beïnvloeding van getuigen (artikel 285a Sr).
Teneinde aan te sluiten bij de algemene strafbaarstelling is aangegeven dat ongeoorloofde beïnvloeding niet is toegestaan. Ieder gesprek is immers al beïnvloeding, maar niet per se ongeoorloofd. Het is duidelijk dat getuigen geen ‘woorden in de mond’ mogen worden gelegd. Een getuige moet naar waarheid verklaren en mag op dat terrein niet worden beïnvloed of worden gehinderd.
Een advocaat behoort te voorkomen dat een situatie ontstaat waarin een getuige vóór diens verhoor in zijn af te leggen verklaring door toedoen of nalaten van een advocaat kan worden beïnvloed, zoals wanneer hij die getuige toestaat aanwezig te zijn bij een bespreking tussen hemzelf en zijn cliënt aangaande het komende getuigenverhoor. Door de aanwezigheid van de getuige bij het gesprek met zijn cliënt toe te staan, kan een advocaat dus tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen (HvD 31 maart 2000, Advocatenblad 2000, p. 971).
In strafzaken is het vragen van een ‘terughoudende’ opstelling bij het benaderen van eigen getuigen niet reëel: het is nodig en wordt in de praktijk ook verwacht dat advocaten eerst met potentiële getuigen spreken over wat zij wel of niet hebben waargenomen, alvorens een eventueel verzoek te doen tot het (doen) horen van die getuigen.
Het tweede lid is niet van toepassing op de strafrechtpraktijk. Daar is immers geen sprake van oproepen, maar van ‘doen oproepen’ (zie bijvoorbeeld artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering).