Hof 's-Hertogenbosch, 05-06-2012, nr. 20-002901-10
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7499, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
20-002901-10
- LJN
BW7499
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7499, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑06‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2969, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Fraude bij subsidie Raad voor Werk en Inkomen. Hof legt verdachte 16 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden voorwaardelijk op. Toewijzing vordering benadeelde partij tot het bedrag van EUR 435.832,00 met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-002901-10
Uitspraak : 5 juni 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juli 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-994107-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- -
de verdachte ter zake van “het opzettelijk gebruik maken, afleveren en voorhanden hebben van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het
Wetboek van Strafrecht, als ware het echt, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, het feit is begaan door een rechtspersoon en hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen geplaagd” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- -
de benadeelde partij, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
de verdachte voor het hem primair ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- -
aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 420.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair 365 dagen hechtenis;
- -
de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van
EUR 420.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft bepleit:
- -
primair dat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde;
- -
subsidiair dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd;
- -
dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard;
- -
dat aan de verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
de commanditaire vennootschap [commanditaire vennootschap] (hierna: de C.V.), althans een rechtspersoon, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2006 tot en met 7 augustus 2006 te Eindhoven en/of (elders) in het arrondissement
's-Hertogenbosch, althans elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of doen/laten maken van een of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschriften te weten
- -
een (begeleidende) brief d.d. 2 juni 2006 (bijlage D.182/1 p. 2300) en/of (een daarbij gevoegde) einddeclaratieformulier SVWW (pv. p. 2301 e.v. bijlage D182/1) en/of
- -
een eindrapportageformulier SVWW onderdeel B (pv. p. 2337 e.v. bijlage D182/2) en/of
- -
een voortgangsrapportageformulier SVWW (pv. p. 2348 e.v. bijlage D/182.6) en/of de (daarbij behorende) 'tabel 1 (Fase Werving en Selectie)' (pv. p. 2352 e.v. bijlage D/182.7) en/of 'tabel 2: achtergrondgegevens van de werkzoekenden die in traject zijn opgenomen' (pv. p. 2356 e.v. bijlage D/182.8) en/of 'tabel 3: trajectgegevens van de deelnemers die in traject zijn opgenomen' (pv. p. 2359 e.v. bijlage D/182.9) en/of
'tabel 4: bemiddeling en nazorg' (pv. p. 2362 e.v. bijlage D/182.10)
- (elk)
zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, en/of (telkens) opzettelijk die/dat vals(e), vervalst(e) geschrifte(n) heeft/hebben afgeleverd en/of doen/laten afleveren en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl die C.V./rechtspersoon en/of een of meer mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken, althans doen en/of laten gebruikmaken, en/of afleveren, althans doen en/of laten afleveren,en/of voorhanden hebben (telkens) hierin zakelijk weergegeven dat de C.V/rechtspersoon en/of een of meer van haar medeverdachte(n) vorengenoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben toegezonden/overgelegd, althans doen en/of laten toezenden/overleggen aan de
Raad voor Werk en Inkomen (afdeling subsidies), in elk geval een instantie in verband met de aanvraag, toekenning en/of verantwoording van subsidie ingevolge de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW) met betrekking tot de (gesubsidieerde) opleiding Beveiliger 2, en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat in die/dat geschrift(en) was/waren opgenomen, vermeld en/of aangegeven zakelijk weergegeven dat met betrekking tot de verantwoording, afwikkeling en/of bepaling van (toegekende/verleende) subsidie in het kader van het project met de titel [commanditaire vennootschap], projectnummer 1107, in de periode van
- 02.
juli 2004 tot en met 26 augustus 2005, in elk geval in een periode (door [bedrijf 1]) een opleiding Beveiliger 2 is gegeven t.a.v. een aantal (120) personen waaronder:
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12] en/of
[betrokkene 13] en/of [betrokkene 14], althans aan een of meer ander(e) perso(o)n(en), (deeluitmakend van deelproject 3 en 4 van project [commanditaire vennootschap]/1107), en/of dat (in dat verband) bepaalde kosten zijn gemaakt onder meer m.b.t. instructie, begeleiding en/of examens en/of dat het traject/project volgens plan is verlopen en/of de scholing is uitbesteed, zulks terwijl in werkelijkheid in genoemde periode geen opleiding Beveiliger 2 (door [bedrijf 1]) is gegeven aan die perso(o)n(en) en/of is uitbesteed en/of (in dat verband) geen kosten dan wel niet tot het vermelde/opgenomen bedrag zijn gemaakt, tot het plegen van welk(e) strafba(a)r(e) feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair
hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2006 tot en met 7 augustus 2006 te Eindhoven en/of (elders) in het arrondissement
's-Hertogenbosch, althans elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of doen/laten maken van een of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschriften te weten een
- -
een (begeleidende) brief d.d. 2 juni 2006 (bijlage D.182/1 p. 2300) en/of (een daarbij gevoegde) einddeclaratieformulier SVWW (pv. p. 2301 e.v. bijlage D182/1) en/of
- -
een eindrapportageformulier SVWW onderdeel B (pv. p. 2337 e.v. bijlage D182/2) en/of
- -
een voortgangsrapportageformulier SVWW (pv. p. 2348 e.v. bijlage D/182.6) en/of de (daarbij behorende) 'tabel 1 (Fase Werving en Selectie)' (pv. p. 2352 e.v. bijlage D/182.7) en/of 'tabel 2: achtergrondgegevens van de werkzoekenden die in traject zijn opgenomen' (pv. p. 2356 e.v. bijlage D/182.8) en/of 'tabel 3: trajectgegevens van de deelnemers die in traject zijn opgenomen' (pv. p. 2359 e.v. bijlage D/182.9) en/of
'tabel 4: bemiddeling en nazorg' (pv. p. 2362 e.v. bijlage D/182.10)
- (elk)
zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, en/of (telkens) opzettelijk die/dat vals(e), vervalst(e) geschrifte(n) heeft/hebben afgeleverd en/of doen/laten afleveren en/of voorhanden heeft/hebben gehad,terwijl hij, verdachte en/of een of meer mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken, althans doen en/of laten gebruikmaken, en/of afleveren, althans doen en/of laten afleveren, en/of voorhanden hebben (telkens) hierin zakelijk weergegeven dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachte(n) vorengenoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben toegezonden/overgelegd, althans doen en/of laten toezenden/overleggen aan de Raad voor Werk en Inkomen (afdeling subsidies), in elk geval een instantie in verband met de aanvraag, toekenning en/of verantwoording van subsidie ingevolge de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW) met betrekking tot de (gesubsidieerde) opleiding Beveiliger 2, en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat in die/dat geschrift(en) was/waren opgenomen, vermeld en/of aangegeven zakelijk weergegeven dat met betrekking tot de verantwoording, afwikkeling en/of bepaling van (toegekende/verleende) subsidie in het kader van het project met de titel [commanditaire vennootschap], projectnummer 1107 in de periode van 02 juli 2004 tot en met 26 augustus 2005, in elk geval in een periode (door [bedrijf 1]) een opleiding Beveiliger 2 is gegeven t.a.v. een aantal (120) personen waaronder: [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of
[betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] en/of
[betrokkene 14], althans aan een of meer ander(e) perso(o)n(en), (deeluitmakend van deelproject 3 en 4 van project [commanditaire vennootschap]/1107), en/of dat (in dat verband) bepaalde kosten zijn gemaakt onder meer m.b.t. instructie, begeleiding en/of examens en/of dat het traject/project volgens plan is verlopen en/of de scholing is uitbesteed, zulks terwijl in werkelijkheid in genoemde periode geen opleiding Beveiliger 2 (door [bedrijf 1]) is gegeven aan die perso(o)n(en) en/of is uitbesteed en/of (in dat verband) geen kosten dan wel niet tot het vermelde/opgenomen bedrag zijn gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen.
Het bewijs
[…]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
- A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige] onbetrouwbaar zijn en het dossier buiten die verklaringen onvoldoende redengevend bewijs bevat voor een bewezenverklaring. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven en op gronden als in de pleitnota verwoord – dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige] op onderdelen in tegenspraak zijn met verklaringen van anderen en met schriftelijke bescheiden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte 2], voor zover het deze heeft gebezigd tot het bewijs, in de kern consistent en vinden zij in voldoende mate steun in elkaar en in de overige bewijsmiddelen. Daarbij wijst het hof ten aanzien van [medeverdachte 2] in het bijzonder op het e-mailbericht aan [medeverdachte 2] van 7 oktober 2004 alsmede de verklaring van verdachte dat hij dat e-mailbericht aan [medeverdachte 2] heeft verstuurd.
Voorts zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2], voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd, zou moeten worden getwijfeld. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Het hof bezigt deze verklaringen dan ook tot het bewijs.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
C.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven en op gronden als in de pleitnota verwoord –:
- -
primair dat de verklaringen van verdachte moeten worden gevolgd, dat de stelling dat verdachte zonder medeweten van [medeverdachte 2] onjuiste documenten heeft gebruikt onhoudbaar is en dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de stelling dat verdachte in samenwerking met [medeverdachte 2] onjuiste documenten heeft gebruikt;
- -
subsidiair dat de mogelijkheid open blijft dat verdachte en [medeverdachte 1] niet wisten van de onjuistheden in de eindrapportage, zodat (voorwaardelijk) opzet niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.2
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt onder meer het volgende naar voren.
[medeverdachte 2] heeft in oktober 2004 op verzoek van [commanditaire vennootschap], in de persoon van verdachte, vier facturen opgemaakt waarvan de tekst is aangeleverd door verdachte. Deze facturen hielden onder meer in dat [bedrijf 1] aan 120 personen de opleiding Beveiliger 2 zou geven, terwijl [bedrijf 1] deze opleiding kon noch mocht geven.
Naar aanleiding van drie van de facturen heeft [commanditaire vennootschap] op 26 november 2004,
- 1.
maart 2005 en 10 augustus 2005 telkens EUR 122.640,00 overgemaakt naar
[bedrijf 1]. Op 27 november 2004 en 8 maart 2005 heeft [bedrijf 1] – naar aanleiding van facturen van [bedrijf 5] en [bedrijf 2], de persoonlijke houdstermaatschappijen van [medeverdachte 1] en verdachte – telkens EUR 56.414,40 overgemaakt naar [bedrijf 5] en telkens EUR 56.414,40 overgemaakt naar [bedrijf 2]. Op 9, 10 en 11 augustus 2005 heeft [bedrijf 1] naar aanleiding van een factuur van [bedrijf 3] – waarin verdachte en [medeverdachte 1] elk een indirect belang van vijftig procent hebben, in totaal EUR 112.828,80 overgemaakt naar [bedrijf 3]
C.3
De verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] voor de facturen van en de betalingen aan [bedrijf 5], [bedrijf 2] en
[bedrijf 3], welke verklaring er – zakelijk weergegeven – op neerkomt dat [medeverdachte 2] aan verdachte en [medeverdachte 1] geld schuldig was in verband met de overname van de markt of de activiteiten van [bedrijf 4] in Maastricht door [medeverdachte 2], is uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Bij zijn oordeel heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [bedrijf 1] geïnteresseerd was in het overnemen van de Crebo-certificering van [bedrijf 4], dat [bedrijf 1] inventaris heeft overgenomen van
[bedrijf 4] en dat hij voor het overige niet heeft gesproken met verdachte en
[medeverdachte 1] over samenwerking of het overnemen van activiteiten.
Daarnaast heeft ook [getuige] verklaard dat Noptra geen vestiging van een van de bedrijven van verdachte en [medeverdachte 1] heeft overgenomen en dat ze in Maastricht de inboedel van een lokaal hebben overgenomen.
Voorts is de stelling door de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De kladdocumenten, als bijlage gevoegd bij de brief van de raadsvrouwe van
- 28.
september 2011, doen aan het voorgaande niet af. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 2] en verdachte en/of [medeverdachte 1] gesproken zouden hebben over samenwerking brengt immers nog niet met zich dat aannemelijk is dat [medeverdachte 2] een schuld had aan verdachte,
[medeverdachte 1] of [bedrijf 4].
Ten slotte is uit het onderzoek ter terechtzitting in het geheel niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het faillissement van [bedrijf 4] naar voren is gebracht, ook niet door verdachte of [medeverdachte 1], dat sprake was van een of meer vorderingen op
[bedrijf 1] en/of [medeverdachte 2] in dit kader of anderszins.
C.4
Uit het onderzoek ter terechtzitting is geenszins aannemelijk geworden dat de facturen om zakelijke redenen zijn opgesteld. Naar het oordeel van het hof sluiten de facturen aan bij de verklaring van [medeverdachte 2], namelijk dat hij in samenwerking met verdachte en [medeverdachte 1] deelnam aan een constructie en dat hij in dat kader een deel van het geld mocht houden. Deze constructie hield in dat [medeverdachte 2] op verzoek van [commanditaire vennootschap] facturen opmaakte, waarvan de tekst werd aangeleverd door verdachte, teneinde [commanditaire vennootschap] in de gelegenheid te stellen de onderhavige subsidie aan te vragen en - via voorschotten - geldend te maken, terwijl verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat [bedrijf 1] de opleiding
Beveiliger 2 kon noch zou geven.
Middels de facturen van [bedrijf 5], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn de overboekingen door [bedrijf 1] van in totaal EUR 112.828,80 naar [bedrijf 5], EUR 112.828,80 naar [bedrijf 2] en EUR 112.828,80 naar [bedrijf 3] verantwoord.
C.5
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [commanditaire vennootschap] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, waaraan [verdachte] en
[medeverdachte 1] feitelijke leiding hebben gegeven.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
de commanditaire vennootschap [commanditaire vennootschap] (hierna: de C.V.) op tijdstippen in de periode van 13 februari 2006 tot en met 7 augustus 2006 in Nederland telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften te weten
- -
een brief d.d. 2 juni 2006 en een daarbij gevoegd einddeclaratieformulier SVWW en
- -
een eindrapportageformulier SVWW onderdeel B en
- -
een voortgangsrapportageformulier SVWW en de daarbij behorende
'tabel 1 (Fase Werving en Selectie)' en 'tabel 2: achtergrondgegevens van de werkzoekenden die in traject zijn opgenomen' en 'tabel 3: trajectgegevens van de deelnemers die in traject zijn opgenomen' en 'tabel 4: bemiddeling en nazorg'
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – als waren die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin zakelijk weergegeven dat de C.V vorengenoemde geschriften heeft toegezonden/overgelegd aan de Raad voor Werk en Inkomen in verband met de aanvraag, toekenning en/of verantwoording van subsidie ingevolge de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW) met betrekking tot de gesubsidieerde opleiding Beveiliger 2, en bestaande die valsheid hierin dat in die geschriften was vermeld zakelijk weergegeven dat met betrekking tot de verantwoording, afwikkeling en bepaling van toegekende/verleende subsidie in het kader van het project met de titel [commanditaire vennootschap], projectnummer 1107, in een periode door [bedrijf 1] een opleiding Beveiliger 2 is gegeven t.a.v. 120 personen waaronder: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en
[betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en [betrokkene 13] en [betrokkene 14], deel uitmakend van deelproject 3 en 4 van project [commanditaire vennootschap]/1107, en dat in dat verband bepaalde kosten zijn gemaakt onder meer m.b.t. instructie, begeleiding en examens en dat het traject/project volgens plan is verlopen en de scholing is uitbesteed, zulks terwijl in werkelijkheid in genoemde periode geen opleiding Beveiliger 2 door
[bedrijf 1] is gegeven aan die personen en is uitbesteed en in dat verband geen kosten zijn gemaakt,
aan welke verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
D.1
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven – het tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van dat feit een gevangenisstraf voor de duur van
- 6.
maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren zal worden opgelegd.
De verdediging heeft – op gronden als in de pleitnota verwoord – bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
D.2
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer mag worden gesteld in de echtheid van stukken als de onderhavige is verstoord;
- -
de omstandigheid dat de onderhavige stukken zijn gebruikt in verband met de aanvraag, toekenning en/of verantwoording van subsidie in het kader van een subsidieproject van [commanditaire vennootschap] in het kader van de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers, welke subsidie werd gefinancierd vanuit publieke middelen;
- -
de omstandigheid dat naar aanleiding van door [commanditaire vennootschap] gedane verzoeken in het kader van het subsidieproject vier voorschotten zijn uitbetaald aan [commanditaire vennootschap] door de Raad voor Werk en Inkomen tot een bedrag van EUR 496.551,00, waarvan
EUR 435.832,00 betrekking heeft op het opleiden van 120 personen tot beveiliger 2;
- -
de omstandigheid dat verdachte door het bewezen verklaarde een groot financieel voordeel heeft genoten, een gedeelte groot EUR 112.828,80 van de door de Raad voor Werk en Inkomen uitgekeerde voorschotten is immers overgemaakt naar de rekening van de persoonlijke houdstermaatschappij van verdachte, terwijl een gedeelte groot EUR 112.828,80 van de door de Raad voor Werk en Inkomen uitgekeerde voorschotten is overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 3], waarin verdachte indirect een belang van vijftig procent had;
- -
de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
- -
de omstandigheid dat de subsidie door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ingetrokken en het reeds uitgekeerde bedrag wordt teruggevorderd;
- -
de omstandigheid dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot een verstoring van de markt op het gebied van re-integratie van werklozen;
- -
de mate waarin door het bewezen verklaarde handelen van verdachte het vertrouwen in de markt is geschaad;
- -
de omstandigheid dat verdachte tezamen met zijn mededader het initiatief heeft genomen tot het begaan van het bewezen verklaarde;
- -
de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een bedrijf;
- -
de omstandigheid dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en er geen enkele blijk van heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie
d.d. 13 maart 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- -
de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk in beginsel een passende reactie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, behoudens hetgeen hierna zal overwogen met betrekking tot de redelijke termijn, niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Gelet daarop kan niet worden volstaan met een straf als opgelegd door de eerste rechter of een straf als gevorderd door de advocaat-generaal.
D.3
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd – zakelijk weergegeven – dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt dienaangaande voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 4 juni 2007, de dag waarop het eerste verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 28 juli 2010. Alzo is er sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Een en ander brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, hetgeen in casu moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof ziet in de hiervoor geconstateerde schending van het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn aanleiding de gevangenisstraf te verminderen, in die zin, dat deze komt te luiden: een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
E.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat aan verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, aangezien dit niet opportuun is. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en dus de Nederlandse Staat de benadeelde partij is, zodat de vervangende hechtenis de enige meerwaarde van de maatregel zou zijn, terwijl de schadevergoedingsmaatregel daarvoor niet is bedoeld.
In aanmerking genomen dat de schadevergoedingsmaatregel de inzet van (strafvorderlijke) dwangmiddelen mogelijk maakt, ziet het hof in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen. De omstandigheid dat de schadevergoeding door het openbaar ministerie zou worden geïnd ten behoeve van de Nederlandse Staat doet aan het voorgaande niet af.
E.2
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (gemachtigde: mr. L.E. Sipos) als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 435.832,00.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 435.832,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij
F.1
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (gemachtigde: mr. L.E. Sipos) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van
EUR 496.551,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
F.2
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat de benadeelde partij niet bevoegd is zich in deze procedure in hoger beroep te voegen en
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg niet rechtsgeldig heeft gevoegd, terwijl het toen fatale verzuim eerst in hoger beroep is hersteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij middels een voegingsformulier dat op 18 januari 2010 is ondertekend door [naam], destijds Directeur Relatiebeheer Uitvoeringsontwikkeling en Aansturing van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op grond van artikel 9 van het in de Staatscourant gepubliceerde Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg 2009, zoals dat artikel luidde ten tijde van de voeging als benadeelde partij, was [naam] bevoegd om namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van zijn directie. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat [naam] bevoegd was om het voegingsformulier namens de minister op te maken en dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich aldus rechtsgeldig heeft gevoegd als benadeelde partij.
Voor zover het verweer zich richt op de gemachtigden mr. A. van der Zijde en
mr. L.E. Sipos stelt het hof voorop dat in eerste aanleg namens de benadeelde partij niemand is verschenen. Voorts overweegt het hof dat een volmacht om de benadeelde partij te vertegenwoordigen ook op een later moment dan het moment van de voeging als benadeelde partij verleend kan worden. Blijkens de brief van 20 maart 2011 van de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn mr. Van der Zijde en mr. Sipos gemachtigd om de minister te vertegenwoordigen ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verwerpt het verweer.
F.3
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard bij gebrek aan belang. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat er reeds een beslissing van een rechter ligt over het gehele geldbedrag waar de vordering van de benadeelde partij op ziet en de Staat civielrechtelijke stappen onderneemt om dit geldbedrag van verdachte in persoon terug te vorderen.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij – in zoverre – in haar vordering niet-ontvankelijk kan verklaren bij gebrek aan belang. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is in de onderhavige zaak nog geen sprake van een vonnis van de burgerlijke rechter, aangezien de civiele procedure nog loopt.
Voorts ziet het hof in de uitspraak van de bestuursrechter van 16 september 2011 – waarbij het beroep van [commanditaire vennootschap] tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2008 tot intrekking van de subsidie en terugvordering van [commanditaire vennootschap] van de reeds uitgekeerde voorschotten ten bedrage van EUR 496.551,00 ongegrond is verklaard – geenszins aanleiding om te oordelen dat de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen belang meer heeft bij zijn vordering als benadeelde partij.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
F.4
Bij brief van 28 september 2004 is aan [commanditaire vennootschap] kenbaar gemaakt dat de maximale subsidie voor het SVWW-project [commanditaire vennootschap] EUR 620.690,00 bedraagt. Dit bedrag is als volgt berekend:
Werving en selectie 120 deelnemers x € 600,-- € 72.000,--
Deelproject 1 met dienstbetrekking € 54.000,--
- 9.
deelnemers fase 3/4
Deelproject 2 met dienstbetrekking € 15.000,--
6 deelnemers fase 1/2
Deelproject 3 zonder dienstbetrekking € 180.000,--
60 deelnemers fase 1/2
Deelproject 4
zonder dienstbetrekking
€ 243.264,--
€ 492.264,--
60 deelnemers fase 3/4
Voorbereiding en beheer 10% van € 564.264,-- € 56.426,--
Maximale subsidie € 620.690,--
Aan [commanditaire vennootschap] is tachtig procent van de maximale subsidie als voorschot uitgekeerd, zijnde een totaalbedrag van EUR 496.551,00. Dit bedrag heeft betrekking op de deelprojecten 1 tot en met 4. Het bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft evenwel uitsluitend betrekking op de deelprojecten 3 en 4. De maximale subsidie voor de deelprojecten 3 en 4 kan als volgt worden berekend:
Werving en selectie 120 deelnemers x € 600,-- € 72.000,--
Deelproject 3 zonder dienstbetrekking € 180.000,--
60 deelnemers fase 1/2
Deelproject 4 zonder dienstbetrekking € 243.264,-- € 423.264,--
60 deelnemers fase 3/4
Voorbereiding en beheer 10% van € 495.264,-- € 49.526,--
Maximale subsidie € 544.790,--
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat tachtig procent van
EUR 544.790,00, zijnde EUR 435.832,00, als voorschot is toegekend met betrekking tot deelprojecten 3 en 4. Naar het oordeel van het hof is als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte ten onrechte EUR 435.832,00 uitgekeerd aan [commanditaire vennootschap].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte materiële schade heeft geleden tot het bedrag van EUR 435.832,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet ziet op rechtstreekse schade die is toegebracht door verdachtes bewezen verklaarde handelen. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover de mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (gemachtigde: mr. L.E. Sipos), een bedrag te betalen van EUR 435.832,00 (vierhonderdvijfendertigduizend achthonderdtweeëndertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
- 365.
(driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (gemachtigde: mr. L.E. Sipos), ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 435.832,00 (vierhonderdvijfendertigduizend achthonderdtweeënendertig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. P.A.G.M. Cools, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 5 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.