ABRvS, 01-05-2013, nr. 201210771/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9079
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-05-2013
- Zaaknummer
201210771/1/A1
- LJN
BZ9079
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9079, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑05‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 5:24 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JBO 2013/85 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
JAF 2013/280 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 01‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college onder oplegging van een last onder bestuursdwang [appellant] opgedragen om voor 22 juni 2011 het op het terrein [locatie] te Bladel (hierna: het perceel) aanwezige asbesthoudende afval te laten verwijderen door een daartoe gecertificeerd bedrijf.
Partij(en)
201210771/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bladel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2012 in zaak nr. 12/1297 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college onder oplegging van een last onder bestuursdwang [appellant] opgedragen om voor 22 juni 2011 het op het terrein [locatie] te Bladel (hierna: het perceel) aanwezige asbesthoudende afval te laten verwijderen door een daartoe gecertificeerd bedrijf.
Bij besluit van 30 augustus 2011 heef het college de kosten voor toepassing van bestuursdwang gesteld op € 35.082,10.
Bij besluit van 7 maart 2012 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 14 juni 2011 en 30 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en deze besluiten, onder aanpassing van de wettelijke grondslag van het besluit van 14 juni 2011, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door K.H.G. Teurlincks-Bartels en mr. S.M.W. Verouden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Vaststaat dat op 13 juni 2011 een brand heeft gewoed in het pand op het perceel, waarbij asbest is vrijgekomen van de dakplaten. Het college heeft aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd, gebaseerd op overtreding van artikel 5.1.1 van de bouwverordening van de gemeente Bladel 2010 (hierna: bouwverordening) en artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
- 2.
Ingevolge artikel 5.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de bouwverordening mogen open erven en terreinen geen gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, noch nadeel voor de gezondheid van of hinder voor de gebruikers of anderen, ten gevolge van verontreiniging.
Ingevolge artikel 5.17 van de Wabo kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
- a.
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
- b.
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen maatregelen.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Last onder bestuursdwang
- 3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door het college gestelde begunstigingstermijn te kort was. Daartoe voert hij aan dat het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang op 16 juni 2011 aan hem is verzonden, zodat deze hem niet eerder dan op 17 juni 2011 heeft bereikt en de asbest uiterlijk op 21 juni 2011 diende te zijn verwijderd. Volgens [appellant] heeft hij daardoor slechts vier dagen de tijd gehad om de asbest zelf te verwijderen. In dit verband voert hij aan dat er geen acuut gevaar was voor de volksgezondheid of voor de gebruikers van het perceel zelf, zodat onverwijlde sanering niet noodzakelijk was.
- 3.1.
Het college heeft het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang op 16 juni 2011 aan [appellant] verzonden en daarin een begunstigingstermijn gesteld tot 22 juni 2011. In opdracht van het college is op 23 juni 2011 tot verwijdering van de asbest overgegaan. De rechtbank heeft in zoverre terecht overwogen dat [appellant] gedurende een week in de gelegenheid is geweest om tot verwijdering van het asbesthoudende afval over te gaan.
Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn onredelijk kort was, omdat de asbestsanering niet spoedeisend was. Daartoe is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat als gevolg van de brand asbest op het perceel is vrijgekomen, dat zich vooral in de buitenlucht bevond en daardoor een groot risico bestond op verspreiding van de asbestdeeltjes naar de omgeving door weersinvloeden. Het college heeft naar aanleiding van de brand een asbestinventarisatie laten uitvoeren op het perceel op 15 juni 2011 door Search Ingenieursbureau B.V. (hierna: Search). In de rapportage van Search is geconcludeerd dat ten aanzien van de golfplaten op het dak en de plaat tegen de muur in de schuur sanering op korte termijn noodzakelijk is. Dat op het perceel niemand aanwezig was, zoals [appellant] stelt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat onverwijlde sanering niet noodzakelijk was. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is voorts geen grond gelegen voor het oordeel, dat hij binnen de door het college gestelde termijn niet aan de opgelegde last kon voldoen. Dat hij op 15 juni 2011 contact heeft gezocht met zijn aannemer leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit niet heeft geleid tot een concrete afspraak met een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf over het verwijderen van het asbesthoudende afval, dan wel tot het daadwerkelijk laten verwijderen daarvan.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde begunstigingstermijn gezien de omstandigheden redelijk was.
Het betoog faalt.
Kostenverhaal
- 4.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet in redelijkheid op hem heeft kunnen verhalen. Daartoe voert hij aan dat de brand hem niet kan worden verweten en ook niet dat daardoor asbest is vrijgekomen. Hij heeft maatregelen getroffen om te voorkomen dat schade zou optreden. Zo heeft hij een aannemer ingeschakeld, die een deskundige zou benaderden om de asbest te verwijderen. Verder zijn meer maatregelen getroffen dan noodzakelijk voor het verwijderen van de asbest, zoals het verwijderen van een muur. Ook kan hem niet worden verweten inadequaat te hebben gehandeld, omdat hij kort voor de brand betrokken was bij een ernstig ongeluk en ten tijde van de brand bezig was met revalideren, aldus [appellant] .
- 4.1.
In artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2006 in zaak nr. 200510119/1; www.raadvanstate.nl) volgt uit de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling dat voor het maken van een uitzondering onder meer aanleiding kan bestaan, indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken of bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
- 4.2.
Niet in geschil is dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 5.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de bouwverordening, zodat hij is aan te merken als overtreder. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de oorzaak van de brand in dit verband niet van belang is. De rechtbank heeft voorts terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [appellant] geen verwijt kan worden gemaakt voor de ontstane situatie. Daartoe is van belang dat [appellant] niet de nodige maatregelen heeft getroffen om schade te voorkomen. Dat hij kort na de brand zijn aannemer heeft ingeschakeld is onvoldoende, gelet op de omstandigheid dat, zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, dit niet heeft geleid tot een concrete afspraak voor het saneren van het terrein. Dat hij, naar gesteld, door zijn gezondheidstoestand niet in staat was om andere maatregelen te treffen, wat daar van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het algemeen belang niet in die mate is betrokken bij het effectueren van de bestuursdwang, dat de kosten daarvan in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen.
De rechtbank heeft voorts in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel, dat geen sprake is geweest van een adequate en doelmatige sanering. Vaststaat dat zich op het gehele terrein asbest heeft verspreid. [appellant] heeft zijn stelling dat ten onrechte een muur is afgebroken en materiaal is verwijderd waarin zich geen asbest bevond, niet met bewijsstukken gestaafd. De verwijzing door [appellant] naar schriftelijke verklaringen van zijn aannemer en een makelaar, inhoudende dat geen sprake is geweest van een adequate sanering, geven geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze terzake niet deskundig kunnen worden geacht.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de kosten voor het toepassen van bestuursdwang in redelijkheid op [appellant] heeft kunnen verhalen.
Het betoog faalt.
- 5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
- 651.