HR 22 mei 2012, LJN: BW5640; HR 3 juli 2012, LJN: BW9264.
HR, 15-01-2013, nr. 11/03323
ECLI:NL:HR:2013:BY5697
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-01-2013
- Zaaknummer
11/03323
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY5697
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY5697, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5697
ECLI:NL:HR:2013:BY5697, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5697
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0012
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/03323
Mr. Machielse
Zitting 13 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 19 juli 2011 voor: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, gevolgd van bedreiging met geweld om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Verdachte heeft cassatie doen instellen. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij niet voorafgaand aan zijn eerste verhoor in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen.
3.2.
In het arrest heeft het hof als volgt gereageerd op een gevoerd verweer:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu hij voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen. Hierdoor is sprake van een schending van het Salduz-criterium. Bovendien was de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde minderjarig en kon hij derhalve volgens de jurisprudentie geen afstand doen van zijn consultatierecht. Dit is ook neergelegd in de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor.
De daardoor tijdens dat verhoor afgelegde verklaring van verdachte op 21 april 2009 en de bewijsmiddelen die daar een rechtstreeks gevolg van zijn, zoals de door de verdachte gevoerde gesprekken die zijn opgenomen op 22 april 2009, dienen te worden uitgesloten van het bewijs, waarna vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de uitspraken van het EHRM inzake Salduz tegen Turkije van 27 november 2008 en Panovits tegen Cyprus van 11 december 2008, alsook in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, is bepaald dat een aangehouden verdachte, behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dringende redenen om dat recht te beperken, binnen redelijke grenzen gelegenheid moet worden geboden voorafgaand aan het eerste politieverhoor een advocaat te raadplegen. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a WvSv.
Op het moment dat de verdachte werd aangehouden in april 2009, had hij de leeftijd van 18 jaar bereikt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het - met betrekking tot het geen afstand kunnen doen van het consultatierecht door jeugdigen - gaat om de leeftijd ten tijde van het verhoor van de verdachte. Dat strookt ook met de strekking van de bedoelde voorschriften, te weten bescherming van de verdachte in de verhoorsituatie. Dat de door de raadsvrouw aangehaalde Aanwijzing anders luidt doet daar niets aan af. Weliswaar was hij nog maar net 18 jaar, dus is behoedzaamheid met betrekking tot zijn leeftijd geboden. Gebleken is echter dat de verdachte eerder met justitie en politie in aanraking is geweest en zich dus eerder in een verhoorsituatie heeft bevonden. Uit het proces-verbaal (met nummer 2009000539-45) blijkt dat het consultatierecht uitdrukkelijk met de verdachte besproken is.
Desalniettemin heeft de verdachte gezegd dat hij best wil verklaren.
Onder bovengenoemde omstandigheden heeft de verdachte naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn consultatierecht en is derhalve geen sprake van een vormverzuim. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen."
3.3.
Het middel klaagt dat deze motivering tekortschiet. Dat verdachte eerder met justitie en politie in aanraking is geweest, is niet redengevend voor een verwerping. Uit het feit dat het consultatierecht met verdachte is besproken en dat hij desalniettemin heeft gezegd dat hij best wil verklaren, is nog niet af te leiden dat de verdachte ondubbelzinnig, dus bewust en vrijwillig afstand van zijn recht heeft gedaan. Evenmin is kunnen blijken dat de verhorende verbalisanten verdachte de gelegenheid hebben geboden zich te beraden over de gevolgen van zijn proceshouding, hetgeen toch, zeker nu het om een jeugdige verdachte ging, had moeten zijn geschied.
3.4.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.1.
3.5.
Het hof heeft in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat de verdachte op het consultatierecht is gewezen, maar dat hij daarvan ondubbelzinnig afstand heeft gedaan door te zeggen dat hij best wil verklaren. Het hof heeft aldus het onderzoek verricht waartoe het verweer van de advocaat hem noopte.2.
Deze overwegingen dragen de verwerping van het verweer zelfstandig. Wat het hof voorts heeft overwogen over eerdere contacten die verdachte heeft gehad met justitie en politie doet hieraan niets af. Tot het gunnen van een bezinningtermijn aan een verdachte aan wie het recht op consultatie van een advocaat is voorbehouden, gedurende welke termijn een verdachte zich nog zou kunnen bedenken, waren verbalisanten rechtens niet gehouden.
Het middel faalt.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2013
HR 21 december 2010, LJN: BO3408; HR 25 januari 2011, LJN: BO6696; HR 8 februari 2011, LJN: BO9838.
Uitspraak 15‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Salduz-verweer. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte voorafgaande aan het politieverhoor waarbij hij de tot bewijs gebezigde verklaring heeft afgelegd, is gewezen op zijn recht een raadsman te raadplegen en dat hij bij die gelegenheid ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht. Mede gelet op hetgeen daaromtrent door de verdediging ttz. is aangevoerd, was het Hof niet gehouden tot een nadere motivering.
Partij(en)
15 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/03323
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 juli 2011, nummer 23/000787-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het door de raadsvrouwe gevoerde 'Salduz'-verweer', in het bijzonder omdat 's Hofs oordeel dat verzoeker ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht een raadsman te consulteren onbegrijpelijk is.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, samengevat, dat hij op 4 januari 2009 te Huizen tezamen en in vereniging met anderen een diefstal heeft begaan, welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld en werd gevolgd van bedreiging met geweld.
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een ambtsedig proces-verbaal van 22 april 2009, inhoudende een verklaring die de verdachte ten overstaan van opsporingsambtenaren heeft afgelegd.
2.3.
Het Hof heeft omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu hij voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen. Hierdoor is sprake van een schending van het Salduz-criterium. Bovendien was de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde minderjarig en kon hij derhalve volgens de jurisprudentie geen afstand doen van zijn consultatierecht. Dit is ook neergelegd in de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor.
De daardoor tijdens dat verhoor afgelegde verklaring van verdachte op 21 april 2009 en de bewijsmiddelen die daar een rechtstreeks gevolg van zijn, zoals de door de verdachte gevoerde gesprekken die zijn opgenomen op 22 april 2009, dienen te worden uitgesloten van het bewijs, waarna vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de uitspraken van het EHRM inzake Salduz tegen Turkije van 27 november 2008 en Panovits tegen Cyprus van 11 december 2008, alsook in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, is bepaald dat een aangehouden verdachte, behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dringende redenen om dat recht te beperken, binnen redelijke grenzen gelegenheid moet worden geboden voorafgaand aan het eerste politieverhoor een advocaat te raadplegen. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a WvSv.
Op het moment dat de verdachte werd aangehouden in april 2009, had hij de leeftijd van 18 jaar bereikt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het - met betrekking tot het geen afstand kunnen doen van het consultatierecht door jeugdigen - gaat om de leeftijd ten tijde van het verhoor van de verdachte. Dat strookt ook met de strekking van de bedoelde voorschriften, te weten bescherming van de verdachte in de verhoorsituatie. Dat de door de raadsvrouw aangehaalde Aanwijzing anders luidt doet daar niets aan af. Weliswaar was hij nog maar net 18 jaar, dus is behoedzaamheid met betrekking tot zijn leeftijd geboden. Gebleken is echter dat de verdachte eerder met justitie en politie in aanraking is geweest en zich dus eerder in een verhoorsituatie heeft bevonden. Uit het proces-verbaal (met nummer 2009000539-45) blijkt dat het consultatierecht uitdrukkelijk met de verdachte besproken is.
Desalniettemin heeft de verdachte gezegd dat hij best wil verklaren.
Onder bovengenoemde omstandigheden heeft de verdachte naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn consultatierecht en is derhalve geen sprake van een vormverzuim. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen."
2.4.
Blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte voorafgaande aan het politieverhoor waarbij hij de tot bewijs gebezigde verklaring heeft afgelegd, is gewezen op zijn recht een raadsman te raadplegen, en dat de verdachte bij die gelegenheid ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht. Mede gelet op hetgeen daaromtrent ter terechtzitting van het Hof door de verdediging is aangevoerd was het Hof, anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, niet gehouden zijn oordeel dat de verdachte ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig van dat recht afstand heeft gedaan nader te motiveren.
2.5.
Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 34 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 januari 2013.