Box 3-besluit
4 Recht van vruchtgebruik en metterwoonclausule
Geldend
Geldend vanaf 18-05-2024
- Bronpublicatie:
07-05-2024, Stcrt. 2024, 15868 (uitgifte: 17-05-2024, regelingnummer: 2024-5944)
- Inwerkingtreding
18-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-05-2024, Stcrt. 2024, 15868 (uitgifte: 17-05-2024, regelingnummer: 2024-5944)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
Artikel 5.22 Wet IB 2001 regelt de waardering van genotsrechten (bijvoorbeeld een vruchtgebruik). Een recht van vruchtgebruik dat eindigt bij overlijden, wordt gewaardeerd op grond van artikelen 18 jo. 19, eerste lid, UBIB 2001. Deze waarderingsregel geldt niet als een zogenoemde metterwoonclausule geldt. Bij een metterwoonclausule eindigt het vruchtgebruik bij overlijden of zoveel eerder als de vruchtgebruiker de woning metterwoon verlaat, bijvoorbeeld vanwege opname in een verzorgingstehuis. De waarde van het vruchtgebruik moet dan worden gesteld op het bedrag waarvoor dit vruchtgebruik zou kunnen worden aangekocht (artikel 19, elfde lid, UBIB 2001).
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik het volgende goed. Bij een vruchtgebruik in box 3 waarbij een metterwoonclausule geldt, kan de waarde worden bepaald op basis van de regels die gelden voor de waardering van een van het leven afhankelijk vruchtgebruik (artikel 19, eerste, zevende en achtste lid, UBIB 2001). Aan deze goedkeuring verbind ik de volgende voorwaarden:
Voorwaarden
- a.
De vruchtgebruiker en de bloot eigenaar doen beiden een beroep op deze goedkeuring.
- b.
Het recht van vruchtgebruik en de bloot eigendom van de woning behoren voor de vruchtgebruiker respectievelijk de bloot eigenaar tot de bezittingen in box 3 (artikel 5.3 Wet IB 2001).
Deze goedkeuring geldt ook voor een recht van gebruik en bewoning met een metterwoonclausule, omdat de regels betreffende vruchtgebruik (behoudens uitzonderingen) van overeenkomstige toepassing zijn op een recht van gebruik en een recht van bewoning (artikel 3:226 BW).