Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/10.1:10.1 Inleiding
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/10.1
10.1 Inleiding
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS366963:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie deel I, hoofdstuk 4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals ik in hoofdstuk 8 heb aangetoond, vindt de mate waarop partijen van elkaar afhankelijk zijn (interdependency), zijn weerslag in de organisatiestructuur die zij kiezen. Enerzijds wordt de keuze voor een bepaalde organisatievorm bepaald door de omvang van de te verwachten coördinatiekosten en anderzijds door de mate van “hierarchical control” die partijen nodig achten. De mate van taakafhankelijkheid (interdependency) en de mate van hierarchical control zijn van belang bij de keuze voor een organisatievorm. De organisatievorm is uiteindelijk bepalend voor het antwoord op de vraag welke entiteiten (de samenwerkende partijen en / of het samenwerkingsverband als zodanig) te onderkennen vallen. Welke entiteiten er onderkend worden, bepaalt vervolgens het antwoord op de vraag bij welke transacties zij eventueel betrokken kunnen zijn. Ik heb dit tot uitdrukking gebracht in de drie archetypen.
Het burgerlijk recht biedt een scala aan rechtsvormen. De gewenste organisatievorm is van belang voor de te kiezen rechtsvorm voor het samenwerkingsverband. In het vorige hoofdstuk heb ik laten zien welke “entiteiten” (welke potentiële rechtssubjecten) het burgerlijk recht erkent. Gebleken is, dat een rechtssubject ontstaat, wanneer een hoge mate van interdependency tussen de samenwerkende partijen bestaat. Daarmee heb ik tevens vastgesteld welke transacties (rechtsbetrekkingen) zich eventueel voor kunnen doen. Ik heb laten zien welke archetypen zich vanuit een civielrechtelijke optiek voor kunnen doen.
Uit hoofdstuk 9 blijkt dat de keuze voor een bepaalde rechtsvorm in beginsel van betekenis voor het antwoord op de vraag of vanuit een fiscale optiek een entiteit (een potentiële belastingplichtige). Hoewel het burgerlijk recht niet van beslissende betekenis is bij de beantwoording van de vraag of van een belastingplichtige in de zin van de btw sprake is, blijken rechtssubjecten die privaatrechtelijk als entiteit zijn te onderkennen veelal ook fiscaalrechtelijk als entiteit aan te merken. Er zijn uitzonderingen. De figuur van de fiscale eenheid vormt in fiscaalrechtelijk opzicht een ander archetype dan waarvan in civielrechtelijk opzicht sprake is. Ook met betrekking tot bepaalde zogenoemde “feitelijke samenwerkingsverbanden” (zie deel IV, hoofdstuk 24) is een uitzondering van toepassing. Zoals ik in deel I, hoofdstuk 1 heb aangegeven, veronderstelt het algemene, objectieve karakter van de btw immers, dat wanneer (als zodanig handelende) belastingplichtigen leveringen van goederen of diensten onder bezwarende titel verrichten, die handelingen belastbaar zijn. Leveringen van goederen of diensten onder bezwarende titel veronderstellen echter dat er ten minste twee afzonderlijke entiteiten te onderscheiden zijn. Het antwoord op de vraag welk archetype zich vanuit een btw-optiek voordoet, maakt dus duidelijk welke belastbare handelingen zich eventueel voor kunnen doen. Aldus valt er uiteindelijk een verband te leggen tussen interdependency en hierarchical control enerzijds en de wijze waarop de heffing van btw in theorie zou moeten verlopen, anderzijds. De archetypen laten zien waar een vermoeden van belastbaarheid van handelingen bestaat.
Dit theoretische kader hanteer ik als basis in de navolgende delen van dit onderzoek. Telkens ga ik na of het vermoeden van belastbaarheid, zoals dat uit de archetypen kan worden afgeleid, weerlegd wordt (deel IV), of weerlegd zou moeten worden (deel V). Daartoe is het echter nodig het model verder te preciseren. De in de uitvoeringspraktijk onderkende contractuele samenwerkingsvormen geef ik een plaats in het model van samenwerking. Die aanpak brengt allereerst de noodzaak met zich mee te bepalen welke contractuele samenwerkingsvormen worden onderkend. Daarbij moet bedacht worden dat er contractuele samenwerkingsverbanden bestaan, die geen specifieke afzonderlijke regeling in het burgerlijk recht kennen, maar waaraan in het fiscale recht wel een bijzondere positie toekomt. In paragraaf 10.2 selecteer ik allereerst de voor dit onderzoek relevante zuivere1 contractuele samenwerkingsvormen, die ten minste een specifieke afzonderlijke regeling in het burgerlijk recht kennen of die ten minste in het bijzonder zijn gesanctioneerd in de btw.
Om de aldus geselecteerde contractuele samenwerkingsvormen in te kunnen delen in het model van samenwerking, is het nodig dit model verder te verfijnen. Dit doe ik door de bijzondere, met de intensiteit van gedragscoördinatie samenhangende kenmerken van de voor dit onderzoek geselecteerde contractuele samenwerkingsverbanden te destilleren. Aldus stel ik een omstandighedencatalogus samen. De zo verkregen omstandighedencatalogus gebruik ik om het model te verfijnen.
In het model kunnen dan op een geordende wijze de geselecteerde contractuele samenwerkingsvormen worden onderverdeeld, zodat het verband zichtbaar wordt tussen de intensiteit van samenwerking, de contractuele (“civielrechtelijke” en “fiscaalrechtelijke”) samenwerkingsvormen en de archetypen van samenwerkingsverbanden die daarbij horen. Aldus is te bepalen welke handelingen, en daarmee welke transacties (leveringen van goederen en diensten) zich mogelijk voor kunnen doen bij ieder van de geselecteerde samenwerkingsvormen. In deel IV van dit onderzoek vervolgens in hoeverre deze transacties naar huidig positief nationaal en Europees positief recht belastbaar zijn en in deel V ga ik na of zij naar wenselijk recht belastbaar zouden moeten zijn.