RBP 2020/13
Verzetprocedure heffing griffierecht. Als geen betaling van een geldsom wordt gevorderd maar de ingestelde eis wel een bepaalde geldswaarde vertegenwoordigt, dient dan griffierecht te worden geheven dat is gerelateerd aan een vordering van onbepaalde waarde?
HR 06-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1912
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
6 december 2019
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/03208
- Conclusie
A-G mr. R.H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS186987:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1912, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:1021, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑05‑2019
- Wetingang
Art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken
Essentie
Verzetprocedure heffing griffierecht.
Als geen betaling van een geldsom wordt gevorderd maar de ingestelde eis wel een bepaalde geldswaarde vertegenwoordigt, dient dan griffierecht te worden geheven dat is gerelateerd aan een vordering van onbepaalde waarde?
Samenvatting
In de hoofdzaak hebben de curator c.s. een verklaring voor recht gevorderd dat een bankinstelling geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door de gefailleerde ontwikkelde software alsmede dat de verkoopopbrengst van de auteursrechten ten bedrage van € 155.000 niet toekomt aan de bankinstelling. In reconventie heeft de bankinstelling een verklaring voor recht gevorderd dat zij een rechtsgeldig pandrecht ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.