Deze zaak hangt samen met nr. 15/00695 [medeverdachte 1]) en nr. 15/00696 ([medeverdachte 2]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 22-12-2015, nr. 14/05996
ECLI:NL:HR:2015:3712
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/05996
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3712, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2460, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2460, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3712, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05996 E
SR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 5 november 2014, nummer 21/005478-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/05996
Mr. Machielse
Zitting 3 november 2015
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft op 5 november 2014 verdachte voor 1: Het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, en voor 2: Het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, veroordeeld tot een geldboete van € 2000.
2. Mr. D. Greven, advocaat te Enschede, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het hof van een beroep op avas in de vorm van een verontschuldigbare rechtsdwaling.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"1. hij op 2 november 2009, te De Lutte, gemeente Losser tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk 2 wilde zwijnen (Sus crofa), behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en 1 wild zwijn (Sus crofa) behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft verwond;
2. hij op 2 november 2009, te De Lutte, gemeente Losser, opzettelijk een wild zwijn (Sus crofa), behoorde tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad."
3.3. Ten aanzien van een mogelijke rechtsdwaling houdt de pleitnota van hoger beroep het volgende in2.:
"3. Rechtsdwaling
Zoals in eerste aanleg subsidiair bepleit (voor het geval Uw college toch zou aannemen dat de oude ontheffing uit 2004 van toepassing is en voorafgaande schriftelijke toestemming dus vereist is), kan het [verdachte] niet worden verweten dat hij ervan uit is gegaan dat de nieuwe vereisten voor de ontheffing golden. De rechtbank heeft niet op dit verweer gereageerd, maar heeft blijkens blad 6 van het vonnis enkel gereageerd op het meer subsidiaire verweer (dwaling ten aanzien van de feiten). Echter ook hiervoor geldt dat de rechtbank niet gereageerd heeft op het daadwerkelijk gevoerde verweer, maar daarover hieronder meer.
De verdediging vindt het merkwaardig dat de rechtbank niet gereageerd heeft op het verweer ten aanzien van de rechtsdwaling nu er zoveel onduidelijkheid bestaat over de juiste tekst van het besluit/de ontheffing.
Om dit nog maar eens te benadrukken wordt gewezen op het volgende:
GS begrijpen het zelf niet
Op grond van artikel 67 FFW kunnen GS bepalen dat de stand van een bepaalde diersoort kan worden beperkt (m.a.w. een besluit nemen tot (bijvoorbeeld) het invoeren van de nulstand van wilde zwijnen). Op grond van artikel 68 FFW kunnen GS ontheffing verlenen van (o.a.) het bepaalde in artikel 9 tot en met 15 FFW.
Het aanwijzingsbesluit uit 2008 is echter niet alleen een besluit ex artikel 67 FFW, maar is tevens een ontheffing ex artikel 68 FFW. In voorwaarde 3 en 8 wordt immers gesproken over ‘deze ontheffing’. Dit impliceert dat GS zelf eigenlijk al niet helder hebben op welke wijze het hanteren van de nulstand voor wilde zwijnen wettelijk dient te worden vormgegeven.
Ook [getuige] is het spoor bijster
Daarnaast blijkt uit bijgevoegde getuigenverklaring van [getuige] dat ook hij het spoor bijster is. Hij spreekt immers over het nodig hebben van een artikel 36 1 of 36 2 verklaring, terwijl een dergelijke verklaring ziet op in/buiten gezelschap van de jachthouder jagen. De bepalingen omtrent jagen zijn echter helemaal niet van toepassing op schadebestrijding! Merkwaardig dat [getuige] dat niet weet, temeer omdat hij in zijn proces-verbaal van 19 mei 2011 stelt: “Ik heb binnen mijn docentschap en ervaringen op het gebied van registratie/coördinatie van afschot in Twente voldoende wetenschap en deskundigheid op het gebied van wilde zwijnen.”
Ook opmerkelijk is dat hij in zijn getuigenverklaring stelt het nieuwe aanwijzingsbesluit niet inhoudelijk te kennen maar wel te weten dat het alleen voor jachthouders geldt, hetgeen [verdachte] en [medeverdachte 1] volgens hem niet zijn. Ook hier zit hij er volledig naast! Immers, zowel het nieuwe als het oude besluit geldt niet alleen voor jachthouders, maar ook voor jachtaktehouders, zoals [verdachte] en [medeverdachte 1] destijds.
Mededelingen WBE
Tot slot herhaalt de verdediging dat tijdens de vergaderingen van de WBE ook aandacht is besteed aan de nulstand voor wilde zwijnen. In de notulen de vergadering van 27 november 2008 is zelfs opgenomen dat er 'momenteel' geen vergunning nodig is voor het afschieten van wilde zwijnen.
Conclusie
Gelet op al deze omstandigheden, bevreemdt het de verdediging dat er niet alleen niet gereageerd is op dit verweer in eerste aanleg, maar dat de rechtbank dit verweer ook niet gehonoreerd heeft. Indien Uw college derhalve komt tot een bewezenverklaring, kan het naar de mening van [verdachte] niet anders dan dat hij wegens afwezigheid van alle schuld op grond van rechtsdwaling wordt ontslagen van alle rechtsvervolging."
3.4.
Het hof heeft aldus in zijn arrest gereageerd:
"Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er bij verdachte sprake is geweest van rechtsdwaling dan wel dwaling omtrent de feiten. Met betrekking tot de rechtsdwaling heeft de verdediging betoogd dat het verdachte niet kan worden verweten dat hij ervan uit ging dat de nieuwe vereisten, te weten de vereisten zoals bedoeld in het aanwijzingsbesluit van 20 oktober 2008, voor de ontheffing golden. In dit kader heeft de verdediging ook opgemerkt dat verdachte er, gelet op de mededelingen die zijn gedaan door de Wild Beheer Eenheid (WBE), op mocht vertrouwen dat volstaan kon worden met een mondelinge toestemming van de grondeigenaar.
Met betrekking tot de dwaling omtrent de feiten heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte mocht vertrouwen op de mededeling van medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat hij mondelinge toestemming van de jachthouder had om te mogen jagen op zijn terrein. Verdachte moet, wegens afwezigheid van alle schuld, worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel hof
Het hof overweegt, grotendeels met de rechtbank, als volgt.
Voor een geslaagd beroep op rechtsdwaling is vereist dat het aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.
Naar het oordeel van het hof is in casu niet voldaan aan de voorwaarden voor rechtsdwaling. De WBE is naar het oordeel van het hof niet een instantie als hiervoor bedoeld terwijl door de WBE bovendien slechts in algemene bewoordingen gegeven informatie zou zijn verstrekt. Er is namelijk niet meer gezegd dan dat er ‘momenteel geen vergunning nodig is voor het afschieten van wilde zwijnen’. Het beroep op rechtsdwaling wordt verworpen."
3.5.
Op het in de bewezenverklaring genoemde tijdstip had artikel 9 Flora- en faunawet (Ffw)3.de volgende inhoud:
"Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen."
Artikel 13 luidt - voor zover relevant - aldus:
"1. Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b. [Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.] te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben."
Op enige uitzonderingen na worden volgens artikel 4 Ffw alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren als beschermde inheemse diersoort aangemerkt. Het varken is zo een beschermde inheemse diersoort.4.
Voorts zijn de bepalingen van § 3, Beheer en bestrijding van schade, relevant. Deze paragraaf is ondergebracht in Afdeling 1, Bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen, van Titel III, Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen in Hoofdstuk V, Bijzondere bepalingen. Het eerste artikel van
§ 3 is artikel 65. Het eerste lid daarvan maakt onderscheid tussen bij AMvB5.aan te wijzen beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land schade aanrichten en die in delen van het land schade aanrichten. Voor aangewezen diersoorten die in Nederland schade aanrichten kan de minister toestaan dat de grondgebruiker op de door hem gebruikte grond ter voorkoming van schade handelingen verricht die gewoonlijk zijn verboden, bijvoorbeeld het doden van de schade veroorzakende dieren (lid 3). Als het gaat om beschermde inheemse dieren die in delen van het land schade aanrichten, kan deze bevoegdheid bij provinciale verordening aan de grondgebruiker worden gegeven (lid 4). Het zesde lid van artikel 65 Ffw houdt in dat de grondgebruiker bij schriftelijke toestemming zijn recht door anderen kan doen uitoefenen. Artikel 65 Ffw heeft betrekking op schadesoorten zoals mollen en kraaiachtigen, die zo algemeen zijn dat de bestrijding op basis van een vrijstelling aan de grondeigenaar kan worden overgelaten. Wanneer specifiek rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het concrete geval zal een ontheffing op grond van artikel 68 Ffw in de rede liggen.6.
Artikel 67 luidt aldus:
"1. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
2. Gedeputeerde staten kunnen bij het treffen van een bepaling als bedoeld in het eerste lid niet afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid;7.
a. voorzover de bepaling ziet op het beperken van de stand van bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling aangewezen vogelsoorten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, of
b. voor het toestaan van middelen die onnodig lijden van dieren veroorzaken.
3. Voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan een bepaling als bedoeld in het eerste lid slechts worden getroffen indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4. Gedeputeerde staten kunnen hun besluit, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk stellen van een faunabeheerplan.
5. Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van één of meer van de door hen krachtens het eerste lid aangewezen personen of categorieën van personen bepalen dat zij toegang hebben tot alle krachtens het eerste lid aangewezen gronden. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe zonodig met behulp van de sterke arm toegang te verschaffen.
6. Gedeputeerde staten kunnen bepalen hetgeen met de ingevolge het eerste lid bemachtigde dieren dient te geschieden.
7. Bij een regeling als bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat het verboden is dieren behorende tot een krachtens dat lid aangewezen soort onder zich te hebben.
8. Alvorens een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, stelt Onze Minister het Faunafonds in de gelegenheid over het ontwerp daarvan zijn oordeel te geven."
De ministeriële regeling waarnaar het eerste lid verwijst is de Regeling beheer en schadebestrijding dieren van 11 december 2001, Stcrt. 2001, 241. Artikel 2 van de Regeling wijst als diersoorten als bedoeld in het eerste lid van artikel 67 Flora- en faunawet de soorten aan die genoemd zijn in bijlage 1 bij de Regeling. In die bijlage is onder meer sus crofa genoemd.8.
Voorts is nog relevant te vermelden dat de afkorting WBE staat voor wildbeheereenheid, waaronder volgens volgens artikel 1 Ffw het volgende is te verstaan:
"een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding, al dan niet ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders".
3.6.
De Provincie Overijssel heeft in het Provinciaal Blad 2008 - 63 de Nota Beleidsregels Faunabeheer 2008 gepubliceerd die op 8 oktober 2008 in werking zijn getreden en hebben gegolden tot 19 september 2014.9.In deze Nota heeft de provincie het beleid inzake haar bevoegdheden uit de Ffw geopenbaard. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op ingrepen in populaties met verwijzing naar de bevoegdheden van de provincie volgens artikel 67 Ffw, het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en de Regeling beheer en schadebestrijding dieren.10.De Nota wijst er onder meer op dat de Minister het wild zwijn heeft aangewezen als diersoort ten aanzien waarvan de provincie op grond van artikel 67 Ffw bevoegd is de stand te reguleren. Omdat in de provincie Overijssel slechts bij wijze van incident een ontsnapt of verdwaald wild zwijn wordt aangetroffen hanteert de provincie een zgn. 0-stand als uitgangspunt.11.Voor het wild zwijn zijn door GS jachthouders en jachtaktehouders aangewezen als categorieën van personen die de stand van deze diersoort kunnen beperken. De Nota verwijst hier naar het aanwijzingsbesluit d.d. 5 februari 2004, kenmerk LNL/2004/163.
3.7.
De notulen van de vergadering van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 10 februari 2004 vermelden dat GS een Aanwijzingsbesluit hebben genomen op grond van artikel 67 Ffw met als kenmerk LNL/2004/163.12.Dit besluit is aldus in de notulen omschreven:
"Gedeputeerde Staten besluiten de jachthouders en de jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder als categorieën van personen aan te wijzen voor wie het is toegestaan om met behulp van het geweer de stand van het Wild zwijn te beperken. Dit in het belang van de openbare veiligheid (verkeersveiligheid) en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en vee (verspreiding ziektes). Het besluit heeft betrekking op het grondgebied van de gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Ommen, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden."
Het Aanwijzingsbesluit is gepubliceerd in Provinciaal blad nr. 2004 - 21. Het Provinciaal blad vermeldt als uitgavedatum 17 februari 2004 en noemt de ambtenaar bij wie inlichtingen zijn te verkrijgen onder vermelding van het telefoonnummer van deze ambtenaar. Gedeputeerde Staten overwegen
"dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met de Regeling beheer en schade bestrijding dieren diersoorten, waaronder het wild zwijn (Sus scrofa), heeft aangewezen waarvoor wij onder andere in het belang van de openbare veiligheid en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren kunnen bepalen dat de stand kan worden beperkt;
dat wij in onze Nota beleidsregels faunabeheer hebben aangegeven het wenselijk te vinden om in het belang van de openbare veiligheid (c.q. verkeersveiligheid) en ter voorkoming van schade aan de landbouw de ook door het Rijk voorgestane voor het wild zwijn (Sus scrofa) te handhaven;
dat wij het wenselijk vinden een algemene regeling te treffen waarmee het jachthouders en jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder is toegestaan in het belang van de openbare veiligheid (c.q. verkeersveiligheid) en voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en vee (verspreiding van ziektes) de stand van het wild zwijn (Sus scrofa) in het oostelijk deel van provincie Overijssel te kunnen beperken".
en besluiten vervolgens:
"1. In het belang van de openbare veiligheid zijn jachthouders en jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder aangewezen als categorieën van personen die de stand van het wild zwijn (Sus scrofa) kunnen beperken met behulp van het geweer op het grondgebied van de Overijsselse gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Ommen, Rijssen, Tubbergen, Twenterand en Wierden;
2. aan Gedeputeerde Staten van Overijssel moet binnen 12 uur gemeld worden wie (en waar) wilde zwijnen heeft gedood op grond van dit besluit (e-mail: hjt.bonekamp@prv-overijssel.nl of telefoon 038 425 17 37);
3. In natuurgebieden vindt ingrijpen in de stand van het wild zwijn niet eerder plaats dan nadat over tijdstip en wijze van bemachtigen goed overleg met de beheerder heeft plaatsgevonden".
De Lutte maakt al sinds 1817 deel uit van de gemeente Losser.13.Het Aanwijzingsbesluit van 2004 had dus ook betrekking op De Lutte. Op 20 oktober 2008 hebben GS een nieuw aanwijzingsbesluit Wild zwijn genomen als aanvulling op het aanwijzingsbesluit van februari 2004. In het Provinciaal blad nr. 2008 - 66 overwegen GS, na het telefoonnummer en de naam van de provinciaal functionaris te hebben opgegeven bij wie inlichtingen kunnen worden ingewonnen:
"dat deze aanwijzing een aanvulling is op het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004, met als kenmerk LNL/2004/163, gepubliceerd op 17 februari 2004 in het Provinciaal blad nr. 2004-21 en de aanleiding hiervoor waarnemingen van het Wild zwijn (Sus crofa) zijn op de in dit aanwijzingsbesluit aangewezen gebieden;
dat wij het wenselijk achten een algemene regeling te treffen waarmee jachthouders en jachtaktehouders worden aangewezen in het belang van de openbare veiligheid (c.q. de verkeersveiligheid),
de volksgezondheid en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en vee (verspreiding ziektes) de stand van het Wild zwijn (Sus crofa) met geweer te kunnen beperken;
dat wij het wenselijk achten om als aanvulling op het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004 de volgende gemeenten aan te wijzen: Raalte, Zwolle, Olst-Wijhe, Dalfsen, Deventer, Kampen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland".
Een vergelijking van de gemeenten die in 2004 en in 2008 zijn genoemd met de gemeenten waaruit de provincie Overijssel bestaat, leert dat het besluit van 2008 dat van 2004 in zoverre aanvult dat nu alle gemeenten in de provincie zijn genoemd.14.Daarna volgt de inhoud van de besluiten die GS hebben genomen:
"1. in het belang van de openbare veiligheid, de volksgezondheid en ter voorkoming van belangrijke schade zijn jachthouders en jachtaktehouders aangewezen als categorieën van personen die de stand van het Wild zwijn (Sus crofa) kunnen beperken met behulp van het geweer op het grondgebied van de gemeenten Raalte, Zwolle, Olst-Wijhe, Dalfsen, Deventer, Kampen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland;
2. aan Gedeputeerde Staten van Overijssel moet binnen 12 uur gemeld worden wie (en waar) Wilde zwijnen heeft gedood op grond van dit besluit (e-mail: HL.v.Gerrevink@overijssel.nl of telefoon 06 22 69 42 43);
3. de gebruiker van deze ontheffing moet toestemming hebben van grondgebruiker en/of grondeigenaar;
4. (...)
5. (...)
6. (...)
8. van deze ontheffing mag gebruikgemaakt worden vanaf 1 uur voor zonsopkomst tot 24.00 uur
’s nachts;
9. dat de aanwijzing van kracht wordt vanaf 20 oktober 2008."
3.8.
Voor zijn beoordeling van het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling heeft het hof het juiste criterium toegepast.15.Dan rijst de vraag of de verwerping door het hof van het beroep op rechtsdwaling ook begrijpelijk is. De steller van het middel vindt het onbegrijpelijk dat aan de WBE niet zodanig gezag zou zijn toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies van de WBE mocht worden vertrouwd.
3.9.
Ik stel voorop dat verdachte gemakkelijk openbare bronnen had kunnen raadplegen en dan tot de conclusie zou moeten zijn gekomen dat het aanwijzingsbesluit van 2004 schriftelijke toestemming van de jachthouder verlangde en dat het besluit van 2008 een aanvulling was van het eerdere aanwijzingsbesluit en toestemming van de grondgebruiker en/of grondeigenaar eiste. Ik geef toe dat de provincie door deze wisselende terminologie vraagtekens oproept, maar in ieder geval is wel duidelijk dat het afschieten van wilde zwijnen op andermans grond toestemming van een gerechtigde verlangt. Of die toestemming mondeling of schriftelijk moet zijn, of voor de in 2004 genoemde gemeenten schriftelijke toestemming nodig is en of voor de daaraan in 2008 toegevoegde gemeenten met een mondelinge toestemming kan worden volstaan, is op het eerste gezicht niet duidelijk. Mut. mut. geldt hetzelfde voor het in 2004 gestelde vereiste dat de toestemming van de jachthouder moet worden ingewonnen, terwijl in het besluit van 2008 toestemming van de grondgebruiker en/of grondeigenaar wordt genoemd. Omdat volgens de artikelen 33 en 34 Ffw de jachthouder kort gezegd, de zakelijk gerechtigde van de grond is of degene die het jachtrecht van de zakelijk gerechtigde heeft gehuurd, is de strekking van beide besluiten echter precies hetzelfde. Maar omdat het besluit van 2008 dat van 2004 aanvult zal er naar mijn mening van een schriftelijke toestemming sprake moeten zijn.
Op grond van welk advies of welke mededeling verdachte erop zou hebben mogen vertrouwen dat wilde zwijnen mochten worden geschoten op andermans land zonder toestemming van de rechthebbende is niet duidelijk. Dat in de notulen van een vergadering van de WBE is opgenomen dat er geen vergunning nodig was voor het afschieten van wilde zwijnen biedt immers geen grond voor de veronderstelling dat men ook zonder toestemming van de rechthebbende daartoe zou mogen overgaan. Dat heeft het hof in de motivering van de verwerping van het beroep op rechtsdwaling duidelijk tot uitdrukking gebracht. Ik laat nog daar dat niet duidelijk is wat de oorsprong van de genoemde vermelding in de notulen van de vergadering is, noch in welke context deze mededeling is gedaan. Ook als in de notulen van een vergadering van de WBE zou zijn opgenomen dat toestemming van de jachthouder of grondgerechtigde voor het afschieten van wilde zwijnen niet meer nodig is, zou zo een mededeling nog onvoldoende grond voor verontschuldigbare rechtsdwaling opleveren, omdat zo een mededeling niet gelijk staat met een advies van een persoon of instantie aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht worden vertrouwd. Ook het feit dat er onduidelijkheid zou bestaan over de provinciale regeling is onvoldoende voor het aannemen van een verschoonbare rechtsdwaling. Het enkele feit dat de norm niet helder is, is onvoldoende om een verschoonbare rechtsdwaling aan te nemen.16.Op verdachte rust de verplichting te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. In geval van onduidelijkheid moet de burger zelfstandig trachten informatie in te winnen. Verdachte heeft nagelaten zelf bij enige bevoegde instantie te informeren.17.Raadpleging van het Provinciaal Blad 2008-66 had in ieder geval verdachte de gegevens opgeleverd van de provinciale ambtenaar bij wie inlichtingen konden worden ingewonnen. Verdachte kan daar niet tegen inbrengen dat de wilde zwijnen onverwachts voor zijn auto kwamen. Als men onzeker is of het afschieten zonder voorafgaande toestemming geoorloofd is, moet men zich daarvan onthouden. En verdachte behóórde minst genomen daarover onzeker te zijn.
Het middel faalt.
4. Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2015
Omwille van de leesbaarheid heb ik de voetnootmarkeringen en de voetnoten zelf weggelaten.
Uitgegaan wordt van de tekst van de regelingen zoals die luidde op 2 november 2009.
Deze AMvB is het Besluit van 2000 (Besluit beheer en schadebestrijding dieren), Stb. 2000, 521. Artikel 2 van het besluit verwijst naar bijlage 1 bij dit Besluit voor de aanwijzing van beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Artikel 3 van het Besluit verwijst naar bijlage 2 waarin de diersoorten zijn opgesomd die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. In geen van beide bijlagen is het varken (Sus crofa) genoemd.
Kamerstukken II 1996/97, 23147, nr. 12, p. 12. Zie Aanwijzing 125 voor de regelgeving voor het verschil tussen vrijstelling, ontheffing, vergunning en erkenning:'1. Voor een besluit waarbij een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt voor eencategorie van gevallen, wordt de term 'vrijstelling' gebruikt.2. Voor een beschikking waarbij in een individueel geval een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt, wordt de term 'ontheffing' gebruikt.3. Voor een beschikking waarbij een bepaalde handeling wordt toegestaan, wordt de term 'vergunning'gebruikt.4. Voor een beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of instelling aan bepaalde eisenvoldoet, wordt de term 'erkenning' gebruikt.'
Betreffende de middelen die mogen worden aangewend.
Nota, p. 21 van 56.
Nota, p. 22 van 56. Zie ook p. 52 van 56.
HR 4 april 2006, NJ 2007, 144 m.nt. Schalken; HR 26 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0813.
HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9919. Zie ook NLR, Inleiding, Schuld in het algemeen, 5. Nader over rechtsdwaling.
HR 31 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8322.