Zie nader omtrent het aan genoemd vormverzuim te verbinden rechtsgevolg HR 10 januari 2012, LJN BT7095 en LJN BT8785, rov. 2.4.
HR, 17-04-2012, nr. 10/04592
ECLI:NL:HR:2012:BV9183
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
10/04592
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9183
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9183, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9183
ECLI:NL:HR:2012:BV9183, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9183
- Vindplaatsen
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/04592
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens "Medeplegen van schuldheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/04592 en 10/04593. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat de door de verdachte op 11 februari 2009 bij de politie afgelegde verklaring, afgelegd zonder dat de verdachte vooraf in de gelegenheid was gesteld een advocaat te raadplegen, voor het bewijs kan worden gebezigd.
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het hoofdje "Overweging met betrekking tot het bewijs" in:
"(...)
Verweren
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een verklaring heeft afgelegd zonder dat zij voorafgaand aan dat verhoor in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM gewezen op 27 november 2008, 36391/02 (Salduz v. Turkije), en concludeert dat de afgelegde verklaring van verdachte niet tot het bewijs gebezigd mag worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de uitspraak in de zaak Salduz relevant is voor de onderhavige zaak. Uit het proces-verbaal van politie kan worden afgeleid dat verdachte zonder dat zij is gewezen op het recht een raadsman te raadplegen een verklaring heeft afgelegd. In beginsel dient deze verklaring dan ook voor het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof gaat hier evenwel niet toe over en overweegt daartoe het navolgende. Zowel bij de politierechter als voor het hof is verdachte niet verschenen. Haar gemachtigd raadsman heeft in eerste aanleg en in hoger beroep de verdediging gevoerd. Daarbij is door de raadsman aangevoerd dat de handelingen van verdachte geen schuldheling opleveren, maar is de inhoud van de verklaring zoals verdachte die tegenover de politie heeft afgelegd niet betwist. Sterker nog, van die verklaring is de raadsman in zijn pleidooi uitgegaan en daarop heeft hij zijn nadere stellingen gestoeld. Nu verdachte na haar afgelegde verklaring bij de politie niet op die verklaring is teruggekomen of deze in een later stadium heeft ingetrokken en zij voorts nadien geen beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht, is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat zij voorafgaande aan de verhoren niet in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren, niet in de weg staat aan het gebruik van haar verklaringen voor het bewijs. Het hof zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs. Het hof volstaat met de constatering dat zich een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv heeft voorgedaan."
6.
Bij de beoordeling van het middel dient vooropgesteld te worden hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009, 349, m.nt. T.M. Schalken, overwoog:
"2.5.
De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken.
2.6.
Het voorgaande ziet zowel op aangehouden strafrechtelijk volwassenen als op aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Opmerking verdient dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
2.7.1.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv.
2.7.2.
Gelet op de uitleg die in HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376 aan deze bepaling is gegeven, moet de rechter, indien ter zake verweer wordt gevoerd, beoordelen of aan een verzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. Een van die factoren is "de ernst van het verzuim". Op grond van de rechtspraak van het EHRM moet worden aangenomen dat in gevallen waarvan hier sprake is, een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarom zal, mede gelet op de overwegingen van het EHRM in de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven § 55, na een daartoe strekkend verweer het in 2.7.1 omschreven vormverzuim in de regel - dus afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de door de verdachte gedane afstand van het recht om een advocaat te raadplegen alsmede de door het EHRM gereleveerde dwingende redenen - dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen."1.
7.
Voorts is van belang dat een verklaring die tot stand is gekomen in strijd met het bepaalde in art. 6 EVRM ook niet voor het bewijs kan worden gebruikt indien de verdachte nadien, na raadpleging van een advocaat dan wel met bijstand van een advocaat, een verklaring heeft afgelegd van dezelfde inhoud en/of strekking.2.
8.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof vastgesteld dat verdachte zonder dat zij is gewezen op het recht een raadsman te raadplegen bij de politie een verklaring heeft afgelegd. Het Hof oordeelt vervolgens dat deze verklaring in beginsel van het bewijs dient te worden uitgesloten, maar dat het Hof daartoe niet overgaat nu verdachte niet op genoemde verklaring is teruggekomen of de verklaring in een later stadium heeft ingetrokken, en zij voorts nadien geen beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht. Het Hof volstaat vervolgens met de constatering dat zich een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv heeft voorgedaan.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 en 7 is vooropgesteld, geeft 's Hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
10.
Het middel slaagt.
11.
Het tweede middel faalt op grond van het feit dat de fiets waarop verdachte en de medeverdachte reden geen slot had. Die omstandigheid gaf - naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld - juist daarom reden voor het redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen fiets was, nu het gelet op het aantal versnellingen ging om een waardevolle fiets en het dus de moeite waard was deze te stelen.
12.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2012
HR 21 december 2010, LJN BN9293, rov. 2.4.
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Salduz-verweer. De Hoge Raad herhaalt en verduidelijkt de toepasselijke overweging uit HR LJN BH3079. Het verzuim dat een aangehouden verdachte niet of niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste politieverhoor een advocaat te raadplegen, dient - behoudens de twee in HR LJN BH3079 genoemde uitzonderingen - zonder meer tot bewijsuitsluiting te leiden. Het Hof heeft dit miskend.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/04592
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 10 september 2010, nummer 21/001392-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd zonder dat zij voorafgaand aan het verhoor in de gelegenheid was gesteld een advocaat te raadplegen, ten onrechte bij de bewijsvoering heeft betrokken.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij in de periode tussen 9 februari 2009 en 11 februari 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander een damesfiets merk Batavus, type Crescendo, kleur mintgroen/paars voorhanden heeft gehad terwijl zij en/of haar mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Het enige wat ik erover wil zeggen is dat ik de fiets had geleend van een kennis. Ik wil geen namen noemen."
2.2.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
"Verweren
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een verklaring heeft afgelegd zonder dat zij voorafgaand aan dat verhoor in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM gewezen op 27 november 2008, 36391/02 (Salduz v. Turkije), en concludeert dat de afgelegde verklaring van verdachte niet tot het bewijs gebezigd mag worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de uitspraak in de zaak Salduz relevant is voor de onderhavige zaak. Uit het proces-verbaal van politie kan worden afgeleid dat verdachte zonder dat zij is gewezen op het recht een raadsman te raadplegen een verklaring heeft afgelegd. In beginsel dient deze verklaring dan ook voor het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof gaat hier evenwel niet toe over en overweegt daartoe het navolgende. Zowel bij de politierechter als voor het hof is verdachte niet verschenen. Haar gemachtigd raadsman heeft in eerste aanleg en in hoger beroep de verdediging gevoerd. Daarbij is door de raadsman aangevoerd dat de handelingen van verdachte geen schuldheling opleveren, maar is de inhoud van de verklaring zoals verdachte die tegenover de politie heeft afgelegd niet betwist. Sterker nog, van die verklaring is de raadsman in zijn pleidooi uitgegaan en daarop heeft hij zijn nadere stellingen gestoeld. Nu verdachte na haar afgelegde verklaring bij de politie niet op die verklaring is teruggekomen of deze in een later stadium heeft ingetrokken en zij voorts nadien geen beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht, is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat zij voorafgaande aan de verhoren niet in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren, niet in de weg staat aan het gebruik van haar verklaringen voor het bewijs. Het hof zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs. Het hof volstaat met de constatering dat zich een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv heeft voorgedaan."
2.3.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349).
2.4.
Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat een dergelijk verzuim - behoudens de twee hiervoor genoemde uitzonderingen - zonder meer tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Doen die uitzonderingen zich niet voor dan zal de desbetreffende verklaring van de verdachte dus niet voor het bewijs mogen worden gebruikt en is er geen plaats meer voor een nadere afweging in het licht van de beoordelingsfactoren van het tweede lid van art. 359a Sv.
2.5.
Het Hof heeft vastgesteld dat in deze zaak sprake is van een vormverzuim als hiervoor onder 2.3 bedoeld. Wat betreft het daaraan te verbinden gevolg heeft het Hof echter het hiervoor onder 2.4 overwogene miskend.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 april 2012.