Rb. Den Haag, 29-10-2013, nr. C/09/451473 / KG ZA 13-1096
ECLI:NL:RBDHA:2013:14464
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-10-2013
- Zaaknummer
C/09/451473 / KG ZA 13-1096
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:14464, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑10‑2013; (Kort geding)
Uitspraak 29‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Geldvordering. Voor een goede beoordeling van de (on)juistheid van de stellingen over en weer is grondiger onderzoek nodig waarvoor de onderhavige kort geding procedure zich niet leent anders dan de bodemprocedure, waarin nota bene (zeer) binnenkort een comparitie van partijen zal plaatsvinden. Vordering van eiser wordt afgewezen.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/451473 / KG ZA 13-1096
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. B.A. Boer te Den Haag,
tegen:
1. [gedaagde],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. Th.J.M.L. Verhoeff te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds '[eiser]' en anderzijds '[gedaagde]' en '[gedaagde 2]' (gezamenlijk ook wel als '[gedaagde] cs').
1. Het procesverloop
[eiser] heeft [gedaagde] cs op 30 september 2013 doen dagvaarden om op 22 oktober 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum ook behandeld. Op verzoek van beide partijen heeft de voorzieningenrechter - op de voet van het bepaalde in artikel 27 lid 1 aanhef en onder c van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering - bevolen dat de behandeling van het onderhavige kort geding slechts met toelating van bepaalde personen zal plaatsvinden, in die zin dat - naast partijen en hun advocaten - slechts [zoon eiser] (zoon van [eiser] en broer van [gedaagde]), de aanwezige kantoorgenoten van de advocaten van partijen en mr. S. Peekel, advocaat van één van de partijen in een andere procedure waarin [eiser] is betrokken, de behandeling mogen bijwonen. Na afloop van de behandeling is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 22 oktober 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] is de zoon van [eiser]. [gedaagde 2] is de partner van [gedaagde].
2.2.
Op 1 augustus 2004, 20 juni 2006, 24 juni 2006 en 31 mei 2008 heeft [eiser] onderhandse schuldbekentenissen ondertekend in verband met door hem van [gedaagde 2] en/of [gedaagde] geleende bedragen ad respectievelijk € 108.000,--, € 1.500,--,€ 11.185,50, en € 348.300,--. Daarnaast is in een op 15 september 2006 ten overstaan van notaris mr. M.J.J.R. Lentze te 's-Gravenhage verleden akte een schuldbekentenis vastgelegd betreffende een door [eiser] van [gedaagde] cs geleend bedrag van € 118.000,--. Daartoe heeft [eiser] op 12 juli 2006 een volmacht afgegeven. Zijn daarop geplaatste handtekening is gelegaliseerd door een Franse notaris.
2.3.
Bij dagvaarding van 17 mei 2013 heeft [eiser] bij deze rechtbank een (bodem)procedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] cs. Daarin vordert hij betaling van een bedrag van € 954.988,56 te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede afgifte van een aantal aan hem toebehorende roerende zaken, met gebruikelijke nevenvorderingen. In die zaak heeft de rechtbank - na gemotiveerd verweer van [gedaagde] cs - bij vonnis van 4 september 2013 een comparitie van partijen bevolen op 22 november 2013.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] cs hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 300.000,--, dan wel € 200.000,--, dan wel € 150.000,--, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] cs in de proces- en nakosten.
3.2.
Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
De lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van [eiser] is kwetsbaar. [gedaagde] cs hebben daarvan misbruik gemaakt. Zij hebben zich op een geraffineerde wijze opgedrongen aan [eiser] en de regie over diens financiën overgenomen. Dit bleek toen [eiser] in de zomer van 2010 werd geconfronteerd met een procedure over de inning van een geldlening. Op dat moment werd duidelijk dat zijn gehele vermogen was verdwenen. In 2008/2009 had hij - in verschillende tranches - nog een bedrag van€ 960.177,99 ontvangen uit een nalatenschap van een tante, maar daarvan was niets meer over. Onderzoek wees vervolgens uit dat de door [gedaagde] cs gevoerde en beheerde financiële administratie van [eiser] onvolledig en gebrekkig was en onverklaarbare opnames en overboekingen bevatte. Naar voren kwam dat [gedaagde] cs - met name sedert 2008 - zeer grote bedragen vanuit het vermogen van[eiser] hebben overgemaakt naar hun eigen bankrekeningen, terwijl daarvoor geen deugdelijke reden aanwezig was. [gedaagde] cs hebben ten faveure van zichzelf uitgaven gedaan tot een totaalbedrag van € 954.988,56. Aan de schuldbekentenissen waarop [gedaagde] cs zich dienaangaande - onder meer - beroepen kunnen geen rechten worden ontleend. Deze zijn namelijk vernietigbaar, aangezien zij door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. [eiser] was - mede als gevolg van zijn slechte geestestoestand - afhankelijk van [gedaagde] cs en had het volste vertrouwen in hen over de wijze waarop zij zijn financiën verzorgden. In die situatie heeft hij de door [gedaagde] cs aan hem voorgelegde schuldbekentenissen (klakkeloos) ondertekend. De notariële schuldbekentenis is ook buiten zijn begrip tot stand gekomen.
Een en ander betekent dat [eiser] het bedrag ad € 954.988,56 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] cs, dan wel dat [gedaagde] cs zich tot dat bedrag ongerechtvaardigd hebben verrijkt ten koste van [eiser], dan wel dat [gedaagde] cs onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser]. In verband hiermee heeft [eiser] de onder 2.3. vermelde bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] cs. Aangezien de financiële situatie van [eiser] op dit moment zodanig is dat hij bepaalde - noodzakelijke - betalingen niet meer kan verrichten, zijn [gedaagde] cs gehouden aan hem een voorschot op het in de bodemprocedure gevorderde bedrag te voldoen.
3.3.
[gedaagde] cs hebben de vordering van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
De onderhavige vordering van [eiser] betreft een geldvordering. Ingevolge vaste jurisprudentie is dienaangaande in kort geding terughoudendheid geboden. Niet alleen moet worden onderzocht of het bestaan van de gestelde vordering voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen - maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.2.
[gedaagde] cs hebben de door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden (uitvoerig) gemotiveerd weersproken. In dat verband hebben zij - onder meer - gesteld dat de door [eiser] bestreden betalingen tot het bedrag van€ 954.988,56 betrekking hebben op door [eiser] verschuldigde betalingen in verband met (i) de schuldbekentenissen, (ii) restauratie- en verbouwingswerkzaamheden betreffende een huis van [gedaagde] cs in [plaats] (Frankrijk) ten behoeve van [eiser], (iii) door [gedaagde] cs aan [eiser] voorgeschoten bedragen en (iv) aan [eiser] geleverde zaken en diensten. Voor die betalingen bestonden dus gegronde redenen, aldus [gedaagde] cs.
4.3.
Bij die stand van zaken kan thans geen reële inschatting worden gemaakt met betrekking tot de beslissing in de bodemprocedure. Voor een goede beoordeling van de (on)juistheid van de stellingen over en weer is nader en grondiger onderzoek nodig, waarvoor de onderhavige kort gedingprocedure zich niet leent, anders dan de bodemprocedure, waarin nota bene (zeer) binnenkort een comparitie van partijen zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat door [eiser] wel is gesteld dat de schuldbekentenissen vernietigbaar zijn (voor een beoordeling waarvan nader onderzoek nodig is), maar dat hij niet heeft gesteld dat de vorderingen gebaseerd op de schuldbekentenissen nog niet opeisbaar zijn, zodat voor dit kort geding de opeisbaarheid daarvan tot uitgangspunt moet worden genomen. Overigens ligt de onzekere uitkomst van de bodemzaak ook besloten in de stellingen van [eiser], waar hij op de zitting heeft aangevoerd dat hij de uitspraak in de bodemzaak pas over circa anderhalf jaar verwacht, omdat er - na de comparitie - waarschijnlijk nog getuigenverhoren zullen moeten plaatsvinden.
4.4.
Daar komt bij de mogelijkheid dat het door [gedaagde] cs gestelde restitutierisico zich verwezenlijkt. Gelet op de huidige financiële situatie van [eiser] is immers niet onaannemelijk dat hij een thans toegewezen voorschot niet kan terugbetalen indien [gedaagde] cs door de bodemrechter in het gelijk worden gesteld, hetgeen - gelet op hetgeen onder 4.3 wordt overwogen - thans niet kan worden uitgesloten.
4.5.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.6.
Gelet op de (familierechtelijke) betrekkingen tussen partijen zullen de proceskosten op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af.
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.
jvl