Rb. Middelburg, 22-07-2009, nr. 63978 / HA ZA 08-376
ECLI:NL:RBMID:2009:BK8841
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
22-07-2009
- Magistraten
Mr. S.M.J. van Dijk
- Zaaknummer
63978 / HA ZA 08-376
- LJN
BK8841
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2009:BK8841, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 22‑07‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2010/77 met annotatie van B.E. Reinhartz
Uitspraak 22‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Het geschil De vrouw vordert dat de rechtbank – zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de tussen partijen op 25 oktober 2005 gesloten overeenkomst vernietigt en bepaalt dat partijen alsnog tot een correcte verrekening komen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. Zij stelt te hebben gedwaald over de waarde van de vermogensbestanddelen. Zij heeft € 36.760,-- ontvangen: de Nissan (€ 6.760,--) en het bedrag van € 30.000,--. De totale waarde van het vermogen van partijen bedroeg per 14 april 2005 (datum indiening echtscheidingsverzoek) echter € 257.070,--: de inboedel (geheel bij de man gebleven) was € 50.000,-- (althans, zo stelt de vrouw bij repliek, € 22.000,--) waard, de overwaarde van de woning bedroeg € 182.017,-- (de vrouw stelt op de helft daarvan, en op de helft van de in de spaarpolis opgebouwde waarde, recht te hebben) en de auto’s (naast de Nissan de BMW 530d ter waarde van € 18.293,--) waren in totaal € 25.053,-- (en aldus meer dan waarvoor zij in de boeken van de v.o.f. stonden) waard. Bij deze opstelling is nog geen rekening gehouden met door de man in de jaren tachtig uitgevoerde grondtransacties, waarbij hij aanmerkelijke winsten heeft behaald (bij elkaar € 259.719,--, althans – zo stelt de vrouw bij de akte – € 106.660,60). De v.o.f. dient, zo is tussen partijen afgesproken, buiten de verdeling te blijven. De vrouw stelt voor meer dan een kwart te zijn benadeeld en vordert vernietiging van de verdeling op grond van (in art. 1:135, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek – verder: BW – op verrekenbedingen toepasselijk verklaarde) art. 3:196 BW. Subsidiair stelt zij door misbruik van omstandigheden – zij was emotioneel en onervaren in de afwikkeling van een huwelijk en de man had een geestelijk overwicht – tot het aangaan van voor haar nadelige de overeenkomst te zijn gebracht. De man had zich daarvan dienen te onthouden. De overeenkomst dient op grond van art. 3:44, lid 4 BW te worden vernietigd. Meer subsidiair stelt de vrouw dat de man bij het aangaan van de overeenkomst onrechtmatig heeft gehandeld. Dat is hem toe te rekenen. De vrouw heeft daardoor schade geleden, immers een te laag bedrag ontvangen.
Mr. S.M.J. van Dijk
Partij(en)
Vonnis van 22 juli 2009
in de zaak van
[eiseres] (hierna: de vrouw)
wonende te Terneuzen,
eiseres,
advocaat mr. J.A. de Waard te Goes,
tegen
[gedaagde] (hierna: de man),
wonende te Sas van Gent,
gedaagde,
advocaat mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [de vrouw] en [de man] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek
de akte uitlaten producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn op 26 augustus 1983, na het maken van huwelijkse voorwaarden, in de toenmalige gemeente Sas van Gent met elkaar gehuwd. In hun huwelijk is bij beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2005 de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijks stand van de gemeente Terneuzen.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden bepaalden dat tussen partijen slechts een gemeenschap van inboedel zou bestaan. Voorts kenden de huwelijkse voorwaarden een jaarlijks verrekenbeding.
2.3.
De man heeft ten huwelijk aangebracht een boerderij met opstallen en landbouwgrond. Tijdens het huwelijk heeft hij gronden verkocht. Per 1 januari 1996 is wat van het landbouwbedrijf resteerde ondergebracht in de op naam van de man opgerichte onderne[bedrijf]] welke onderneming zich bezig houdt met het fokken, africhten, trainen en stallen van paarden.
2.4.
Tijdens het huwelijk is op naam van de vrouw de onderneming ‘[bedrijf 2]’, waarin orthopedische hoofdbeschermers werden vervaardigd, opgericht. Per 1 januari 1995 is de onderneming omgezet in de vennootschap onder firma [bedrijf 3] (hierna: de v.o.f.), waarin beide partijen voor 50% gerechtigd zijn.
2.5.
Partijen hebben op 25 oktober 2005 een convenant gesloten, waarin zij (onder meer) de huwelijksgemeenschap hebben verdeeld en de huwelijkse voorwaarden hebben afgewikkeld. Daarbij is aan de vrouw (in rubriek 4.2) toegedeeld:
- —
de eigen kleding en lijfgoederen, de saldi van de op haar naam staande bankrekeningen, de feitelijk in haar bezit zijnde inboedelgoederen, de op haar naam staande vorderingen en aanslagen van de fiscus vanaf 1 januari 2005 en voorts: een auto Nissan Almera en een polis lijfrenteverzekering.
Aan de man is (in rubriek 4.3) toegedeeld:
- —
de eigen kleding en lijfgoederen, de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen, de feitelijk zijn bezit zijnde inboedelgoederen, de op zijn naam staande vorderingen en aanslagen van de fiscus vanaf 1 januari 2005 en voorts: de onroerende zaak [adres], een auto BMW 530d en een polis levensverzekering. Daarnaast is in rubriek 4.4 van het convenant bepaald:
‘Door de bovenstaande verdeling wordt de man overbedeeld. Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de overbedeling stellen de partijen deze vast op een bedrag van € 30.000,-- (…)’.
Voor die € 30.000,-- is (in rubriek 4.5) een betalingregeling afgesproken. Voorts is — voor de periode dat die € 30.000,-- niet is betaald — in rubriek 5 van het convenant een vervreemdingsbeding opgenomen, dat — kort gezegd — inhoudt dat de man indien hij zijn bedrijf vervreemdt en daarmee een voordeel behaald, hij een bedrag aan de vrouw zal dienen te betalen.
2.6.
Partijen zijn beiden vennoot gebleven in de v.o.f.; begin 2008 heeft de vrouw de vennootschap opgezegd.
Het geschil
De vrouw vordert dat de rechtbank — zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad — de tussen partijen op 25 oktober 2005 gesloten overeenkomst vernietigt en bepaalt dat partijen alsnog tot een correcte verrekening komen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. Zij stelt te hebben gedwaald over de waarde van de vermogensbestanddelen. Zij heeft € 36.760,-- ontvangen: de Nissan (€ 6.760,--) en het bedrag van € 30.000,--. De totale waarde van het vermogen van partijen bedroeg per 14 april 2005 (datum indiening echtscheidingsverzoek) echter € 257.070,--: de inboedel (geheel bij de man gebleven) was € 50.000,-- (althans, zo stelt de vrouw bij repliek, € 22.000,--) waard, de overwaarde van de woning bedroeg € 182.017,-- (de vrouw stelt op de helft daarvan, en op de helft van de in de spaarpolis opgebouwde waarde, recht te hebben) en de auto's (naast de Nissan de BMW 530d ter waarde van € 18.293,--) waren in totaal € 25.053,-- (en aldus meer dan waarvoor zij in de boeken van de v.o.f. stonden) waard. Bij deze opstelling is nog geen rekening gehouden met door de man in de jaren tachtig uitgevoerde grondtransacties, waarbij hij aanmerkelijke winsten heeft behaald (bij elkaar € 259.719,--, althans — zo stelt de vrouw bij de akte — € 106.660,60). De v.o.f. dient, zo is tussen partijen afgesproken, buiten de verdeling te blijven. De vrouw stelt voor meer dan een kwart te zijn benadeeld en vordert vernietiging van de verdeling op grond van (in art. 1:135, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek — verder: BW — op verrekenbedingen toepasselijk verklaarde) art. 3:196 BW. Subsidiair stelt zij door misbruik van omstandigheden — zij was emotioneel en onervaren in de afwikkeling van een huwelijk en de man had een geestelijk overwicht — tot het aangaan van voor haar nadelige de overeenkomst te zijn gebracht. De man had zich daarvan dienen te onthouden. De overeenkomst dient op grond van art. 3:44, lid 4 BW te worden vernietigd. Meer subsidiair stelt de vrouw dat de man bij het aangaan van de overeenkomst onrechtmatig heeft gehandeld. Dat is hem toe te rekenen. De vrouw heeft daardoor schade geleden, immers een te laag bedrag ontvangen.
3.2.
De man voert verweer. Partijen hebben — blijkens de onder 2.5 geciteerde bepaling in het convenant — over het onzekere bedrag ter vergoeding van onder-/overbedeling een vaststellingsovereenkomst gesloten. Ten aanzien van hetgeen onzeker was kan bij een vaststellingsovereenkomst niet worden gedwaald; het beroep op dwaling gaat dan ook niet op. Subsidiair stelt de man dat de vrouw — die overigens de toedeling/verrekening te haren schade heeft geaccepteerd — niet voor meer dan een kwart is benadeeld; zij is eerder bevoordeeld. De inboedel is verdeeld. De auto's behoorden tot het vermogen van de v.o.f. en worden daar verrekend. De onroerende zaak is en was (hoewel in het convenant aan hem toegedeeld), gebouwd op zijn grond, en dus zijn eigendom. De woning is gefinancierd met een op beider naam staande hypothecaire lening, waarop niet is afgelost. Er zijn alleen overgespaarde inkomsten geïnvesteerd in een voor de aflossing van die lening aangegane spaarverzekering. De vrouw had recht op de helft daarvan (€ 8.868,13, dan wel — wanneer met de waardestijging van de woning wordt rekening gehouden — € 12.096,--). Eventuele inkomsten van de man uit de verkoop van — aan hem toebehorende — gronden behoren niet tot het te verrekenen vermogen. Overigens zijn er met die transacties geen aanzienlijke winsten gemaakt; de vrouw gaat van onjuiste cijfers uit. Bij de afspraken in het convenant was uitgangspunt dat het eigen vermogen in de v.o.f. (van de vrouw een positief, van de man een negatief bedrag, maar tezamen een bedrag van € 35.164,--, dat moet worden vermoed uit — te verrekenen — overgespaarde inkomsten te zijn opgebouwd) onaangetast zou blijven en de v.o.f. zou worden voortgezet. Dat is ook gebeurd. Nu een vervreemdingsbeding is overeengekomen, kan niet worden gezegd dat de vrouw over het zakelijk vermogen (in het bedrijf) van de man heeft gedwaald. De man betwist voorts dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. De onderhandelingen hebben maanden geduurd, onder begeleiding van een accountant en een jurist; de vrouw heeft zich door een derde laten adviseren. Zij was niet in een dergelijke emotionele toestand, dat zij niet is staat was haar zakelijke belangen te behartigen. Tenslotte betwist de man dat sprake is geweest van hem toe te rekenen onrechtmatig gedrag, als gevolg waarvan de vrouw schade heeft geleden.
De beoordeling
De rechtbank gaat er bij haar beoordeling van het geschil van uit dat partijen bij het aangaan van het convenant de ondernemingen die zij dreven (de v.o.f. en de ‘[bedrijf]) buiten de verrekening hebben gehouden. Ten aanzien van de ‘[bedrijf] is wel een vervreemdingsbeding in het convenant opgenomen. Uit de omstandigheid dat een dergelijk beding is overeengekomen moet worden afgeleid dat partijen zich er van bewust zijn geweest dat zij de ‘[bedrijf] buiten de verrekening hielden. Ten aanzien van de v.o.f. staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat deze na echtscheiding zou worden voortgezet; dat is feitelijk (in elk geval tot begin 2008) ook gebeurd. Ook van de v.o.f. waren partijen zich dus bewust dat deze niet bij de verrekening werd betrokken. De rechtbank trekt uit deze vaststellingen de conclusie dat partijen bij de verrekening — en aldus ook bij de vaststelling van het in rubriek 4.4 van het convenant opgenomen bedrag ter vergoeding van onder-/overbedeling van € 30.000,-- — zijn uitgegaan van (alleen) de in het convenant in de rubrieken 4.2 en 4.3 opgesomde vermogensbestanddelen. Dat strookt ook met de letterlijke tekst van rubriek 4.4 (zoals hierboven, in 2.5, weergegeven).
4.2.1.
Primair heeft de vrouw gesteld dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van die vermogensbestanddelen, en dat zij daardoor voor meer dan een kwart is benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat de overeenstemming tussen partijen, zoals weergegeven in rubriek 4.4 van het convenant, moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:900 BW. In beginsel kan ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst geen beroep worden gedaan op dwaling ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of waarover onzekerheid bestond. De onzekerheid die destijds tussen partijen bestond betrof — kennelijk — de hoogte van de overbedeling van de man en aldus ook de waarde van de diverse vermogenbestanddelen. Juist met het oog op die onzekerheid hebben partijen het bedrag van overbedeling vastgesteld op € 30.000,--. Onder die omstandigheden kan geen beroep op dwaling omtrent de waarde van een of meer vermogensbestanddelen worden gedaan. Voor zover de vrouw dat doet, moet dat beroep worden verworpen.
4.2.2.
De vrouw heeft — in het kader van haar stelling dat zij heeft gedwaald — nog gesteld dat de man tijdens het huwelijk met grondstransactie aanzienlijke winsten heeft behaald en dat die winsten bij de verrekening hadden moeten worden betrokken. Gesteld noch gebleken is evenwel dat de vrouw over deze winsten bij het aangaan van het convenant heeft gedwaald. Dat betekent dat wat er van de stellingen van de vrouw ook zij, deze niet tot vernietiging van het convenant kunnen leiden.
4.2.3.
Het door de vrouw gedane beroep op dwaling faalt.
4.3.
Subsidiair heeft de vrouw gesteld dat het convenant moet worden vernietigd, omdat het door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Zij heeft die stelling summier gemotiveerd: zij zou emotioneel zijn geweest en onervaren met een echtscheidingssituatie, en de man heeft haar, terwijl hij van haar situatie wist, tot het aangaan van de overeenkomst bewogen. De man heeft in zijn verweer een en ander betwist. Hij heeft aangegeven dat over het convenant maanden is overlegd, dat er een accountant en een jurist bij waren betrokken en dat de vrouw ook zelf (juridisch) advies heeft ingewonnen. Tegenover deze betwisting heeft de vrouw niets meer ingebracht. Mede in aanmerking nemend dat partijen kennelijk, nu de v.o.f. is blijven voortbestaan, wel in staat waren om tijdens en na de echtscheiding zakelijk met elkaar te blijven handelen — en de gestelde afhankelijke positie van de vrouw ten opzichte van de man daarbij niet lijkt te passen — is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
4.4.
Tenslotte heeft de vrouw gesteld dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Los van de vraag of, indien onrechtmatig handelen wordt vastgesteld, dit tot de gevorderde vernietiging van de overeenkomst zou kunnen leiden, moet ook hier worden vastgesteld dat de vrouw haar stelling slechts summier heeft onderbouwd. Zij heeft niet concreet gesteld waaruit het onrechtmatig handelen van de man heeft bestaan. De enkele stelling dat zij door het aangaan van het convenant is benadeeld brengt nog niet mee dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zeker nu de man die stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist, mocht van de vrouw worden verwacht dat zij met een nadere feitelijke onderbouwing was gekomen. Dat heeft zij niet gedaan. Aldus heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Haar stelling dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld zal worden verworpen.
4.5.
Op grond van al het bovenstaande moet de slotsom zijn dat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
— | vast recht | € | 254,-- | |
— | salaris advocaat | € | 904,-- | (2 × tarief II, € 452,--) |
Totaal | € | 1.158,--. |
De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure. tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 1.158,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.