Rb. Rotterdam, 13-07-2006, nr. TELEC 05/3185 - WILD
ECLI:NL:RBROT:2006:AY4936
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-07-2006
- Zaaknummer
TELEC 05/3185 - WILD
- LJN
AY4936
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AY4936, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑07‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2007:BA7163
Uitspraak 13‑07‑2006
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaren van eiseressen tegen de Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: TELEC 05/3185 - WILD
Uitspraak
in het geding tussen
Casema N.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres 1,
Essent Kabelcom B.V., gevestigd te Groningen, eiseres 2,
KPN Telecom B.V. gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres 3,
KPN Mobile the Netherlands B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres 4,
Orange Nederland N.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres 5,
Telfort B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres 6,
T-Mobile Netherlands B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres 7,
Versatel Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres 8,
Vodafone Libertel N.V., gevestigd te Maastricht, eiseres 9,
Wanadoo Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres 10,
XS4ALL Internet B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres 11,
gemachtigde mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam,
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 30 maart 2005 heeft verweerder de Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Bij brief van 11 mei 2005 hebben eiseressen tegen de Regeling bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eiseressen bij brief van 29 juli 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 31 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
Verweerder heeft de tegen de Regeling gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat hij van mening is dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift (hierna: avv) is, waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, en artikel 7:1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
Eiseressen zijn van mening dat de Regeling geen avv is omdat het zelfstandige normstelling ontbeert. Volgens eiseressen bevat artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) een onvoorwaardelijke verplichting tot vergoeding van de administratie- en personeelskosten. Voor zover de Regeling kostensoorten aanwijst die voor vergoeding in aanmerking komen, houdt dit volgens eiseressen een concretisering in van voor vergoeding in aanmerking komende administratie- en personeelskosten. Hiermee wordt volgens eiseressen de toepasselijkheid van de wettelijke norm bepaald en is er sprake van een concretisering naar object. Omdat er volgens eiseressen in het onderhavige geval sprake is van een concretisering van de wettelijke norm en nadrukkelijk niet van een zelfstandige normstelling stellen zij zich op het standpunt dat de Regeling een (concretiserend) besluit van algemene strekking is.
Verweerder is van mening dat de Regeling wel degelijk een zelfstandige normstelling inhoudt. Hoewel deze norm niet rechtstreeks voortvloeit uit artikel 13.6, tweede lid, van de Tw, laat dit artikel wel degelijk ruimte voor zelfstandige normen. Volgens verweerder bepaalt artikel 13.6, derde lid, van de Tw expliciet dat regels met betrekking tot de vaststelling en vergoedingen kunnen worden gesteld. Het feit dat de Regeling onderdeel uitmaakt van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften doet niet af aan het feit dat er wel degelijk sprake is van een zelfstandige normstelling.
Verweerder geeft aan dat de Regeling per kostensoort bepaalt of die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij wordt per aftap- of informatieverstrekkingsactiviteit benoemd welke werkzaamheden daarvoor verricht kunnen worden. Daarnaast worden er indicatieve tarieven vastgesteld volgens welke vergoed zal worden, ook al zijn de daadwerkelijke kosten lager. Dit zijn zelfstandige normen, die niet reeds af te leiden zijn uit de Tw. Daarnaast bevat de Regeling in artikel 2 zelfstandige verplichtingen ten aanzien van de informatieverplichting van de aanbieder.
De rechtbank overweegt het volgende.
De Regeling is gebaseerd op artikel 13.6, tweede lid en derde lid, van de Tw, waarin het volgende is bepaald:
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2a, artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste of tweede lid.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de Regeling een zelfstandige normstelling inhoudt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, nu in de Regeling per aftap- of informatieverstrekkingsactiviteit wordt benoemd welke activiteiten daarvoor verricht kunnen worden en er indicatieve tarieven zijn vastgesteld volgens welke zal worden vergoed, er sprake is van zelfstandige normen die de toetsingsmaatstaf vormen voor iedere aanvraag.
Nu de Regeling voortvloeit uit een bevoegdheid om regels te stellen, geschikt is voor herhaalde toepassing, externe werking heeft en gericht is tot een onbeperkte groep rechtssubjecten, kan niet anders geoordeeld worden dan dat de Regeling als een algemeen verbindend voorschrift dient te worden gekwalificeerd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseressen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseressen dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt als voorzitter en mr. P. Vrolijk en mr. M. Schoneveld als leden.
De beslissing is in tegenwoordigheid van mr. E.S. van Giezen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2006.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.