Rb. Rotterdam, 28-11-2007, nr. 261180 / HA ZA 06-1383
ECLI:NL:RBROT:2007:BC0233
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
28-11-2007
- Zaaknummer
261180 / HA ZA 06-1383
- LJN
BC0233
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BC0233, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 28‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 28‑11‑2007
Inhoudsindicatie
bankrekening , waarvan saldo toebehoort aan moeder, op naam van moeder en dochter; beiden hebben een bankpasje, met dezelfde pincode; geen sprake van een beheersregeling ex 3:168 BW; moeder mag bewijzen dat dochter gelden van de rekening heeft opgenomen ten eigen behoeve en zonder toestemming van de moeder.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 261180 / HA ZA 06-1383
Uitspraak: 28 november 2007.
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.M. Peet,
- tegen -
1. [gedaagde],
en
2. [gedaagde] (gedagvaard als “de heer [X]”),
echtelieden, beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
gedaagden,
procureur mr. L.D. Kers.
Partijen worden hierna aangeduid als "de moeder" respectievelijk (gedaagde sub 1) "de dochter” en (gedaagde sub 2) “de heer [X]”
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
dagvaarding d.d. 31 maart 2006 en de daarbij door de moeder overgelegde producties;
- -
conclusie van antwoord, met producties;
- -
tussenvonnis van deze rechtbank d.d.6 december 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
brieven van mr. Peet d.d. 30 januari 2007 en 12 februari 2007 met in totaal zes bijlagen;
- -
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 14 februari 2007;
- -
akte na comparitie aan de zijde van de moeder, met producties;
- -
antwoordakte aan de zijde van de dochter en de heer [X].
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover thans van belang - het volgende vast:
2.1
In de loop van 1991, na het overlijden van de echtgenoot respectievelijk vader, de heer [betrokkene I], zijn de moeder en de dochter het erover eens geworden dat bankrekening nummer […] van de moeder (hierna “de rekening”) op beider naam gezet zou worden, met als postadres het adres van de moeder. De bedragen die op de rekening stonden behoorden toe aan de moeder.
2.2
De moeder en de dochter hadden ieder een eigen bankpasje (respectievelijk genummerd 948 en 953) met betrekking tot de rekening en die pasjes hadden dezelfde pincode. De beide bankpasjes waren in het bezit van de moeder, die in voorkomend geval het ene pasje aan de dochter gaf die het na gebruik weer aan de moeder teruggaf.
2.3
Op rekeningafschriften van de rekening staan opnames, gedaan met de bankpasjes 948 en 953 vermeld.
2.4
In 2002 en 2003 zijn op de rekening betalingen gedaan door de dochter, onder vermelding van “terugstorting geleend”, van bedragen van € 6.750,00 respectievelijk € 6.000,- waartegenover dezelfde bedragen staan aan kasopnames met pasnummer 953. In 2002 en 2005 zijn door de dochter bedragen van respectievelijk €60, € 3.000,- en € 100 op de rekening gestort onder vermelding van “terugstorting geleend” respectievelijk “terugbetaling”.
2.5
De moeder heeft op 6 augustus 2003 een bedrag van € 12.000,00 opgenomen van haar spaarrekening nummer […]
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de dochter en de heer [X] te veroordelen om aan de moeder te voldoen de somma van € 30.648,61 met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de moeder aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
A): vanaf 2002 heeft de dochter zelfstandig en zonder toestemming van de moeder ten eigen behoeve bedragen tot een totaal van € 18.648,61 opgenomen van de rekening en
B): zij heeft € 12.000,- ter leen ontvangen van de moeder, welk bedrag de moeder in opdracht van de dochter had opgenomen van haar spaarrekening.
De dochter is uit dien hoofde € 30.648,61 aan de moeder verschuldigd, welk bedrag zij ondanks sommatie onbetaald laat.
3.2
Er is sprake van een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 BW. De dochter is aansprakelijk wegens toerekenbare tekortkoning, althans ongerechtvaardigde verrijking danwel onrechtmatige daad en de heer [X] is medeaansprakelijk als in gemeenschap van goederen met de dochter gehuwde echtgenoot die mede heeft geprofiteerd van de door de dochter aan de moeder ontnomen gelden.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de moeder in de kosten van het geding.
De dochter heeft daartoe – zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
4.1
Ad A): Zij kreeg bij ieder gebruik het bankpasje overhandigd van de moeder en gaf dat pasje na gebruik direct weer terug aan de moeder; de daarmee opgenomen bedragen kwamen steeds ten goede van de moeder. Ad B): Het bedrag van € 12.000,00 dat de moeder zelf van haar spaarrekening heeft opgenomen, is niet aan de dochter ter hand gesteld.
4.2.
De incidenteel ter leen ontvangen bedragen heeft de dochter steeds direct aan de moeder terugbetaald.
4.3.
Er is geen sprake van een beheersregeling in de zin van artikel 3:168 BW; de dochter zou louter feitelijke handelingen verrichten met betrekking tot de rekening, zulks in het kader van behulpzaamheid tussen moeder en dochter.
5. De beoordeling
5.1
Tussen partijen staat vast dat het tegoed op de rekening aan de moeder toebehoort. Een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 BW veronderstelt een gemeenschap, waarvan in dit geval geen sprake is. De moeder kan zich alleen al om die reden niet beroepen op niet-nakoming van de beheersregeling door de dochter.
5.2.
Ad A): Tussen partijen staat tevens vast dat de bankpasjes beheerd en bewaard werden door de moeder en dat de dochter alleen met toestemming van de moeder het pasje kon verkrijgen. De moeder stelt dat de dochter “zelfstandig en zonder toestemming van de moeder” geld heeft opgenomen van de rekening en dat zij daartoe “met een smoesje” het pasje van de moeder verkreeg. Dit betekent dat de moeder zich beroept op dwaling of bedrog en misbruik van omstandigheden. De dochter ontkent de gestelde gang van zaken.
5.3.
Ad B): De stelling van de moeder, dat de dochter haar heeft opgedragen € 12.000,00 van haar spaarrekening op te nemen en aan de dochter te overhandigen, wordt door de dochter bestreden en wordt niet gesteund door de overgelegde bescheiden. Het bewijs van deze stelling berust bij de moeder, nu zij zich op deze gang van zaken beroept.
5.4.
Zowel ad A) als ad B) geldt dat in de eerste plaats moet komen vast te staan of de desbetreffende bedragen ten goede zijn gekomen van de dochter, nu deze dit ontkent en nu er geen grond voor enige terugbetalingsverplichting is indien A) de door de dochter opgenomen bedragen ten goede zijn gekomen van de moeder respectievelijk B) dit bedrag niet door de moeder aan de dochter is overhandigd. Het is aan de moeder om op deze punten bewijs te leveren. Indien zij in dit bewijs slaagt, zal de gestelde terugbetalingsverplichting van de dochter en de heer [X] nader aan de orde kunnen komen.
- 5..5.
De moeder heeft bewijs van haar stellingen aangeboden en zij heeft als getuigen reeds genoemd de heren [betrokkene II] en [betrokkene III], alsmede zichzelf en de dochter. Overeenkomstig haar aanbod zal de moeder tot bewijslevering worden toegelaten; zij zal in de gelegenheid worden gesteld zich definitief uit te laten over de getuigen die zij wenst te doen horen.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt de moeder op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat
- A)
de dochter zelfstandig en zonder toestemming van de moeder van de rekening bedragen heeft opgenomen ten eigen behoeve, en tot welk bedrag, en
- B)
dat de dochter een bedrag van € 12.000,00 heeft ontvangen van de moeder ;
bepaalt dat de door de moeder voor te brengen getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. F. van der Wind;
bepaalt dat de procureur van de moeder binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden januari en februari 2008 en dat de procureur van de dochter en de heer [X] binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Wind.
Uitgesproken in het openbaar.
- 122.