Rb. 's-Hertogenbosch, 21-07-2010, nr. 209196 - HA ZA 10-741
ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2296
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
21-07-2010
- Zaaknummer
209196 - HA ZA 10-741
- LJN
BN2296
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2296, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 21‑07‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Incident 843a Rv. In het incident vorderen gedaagden in de hoofdzaak dat eisers in de hoofdzaak worden veroordeeld om verificatoire bescheiden in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid welke betalingen een derde - geen procespartij - aan eisers in de hoofdzaak heeft gedaan ind e periode van 19 juli 2002 tot en met 1 juni 2010. Deze vordering voldoet niet aan het in artikel 843a Rv neergelegde vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden waarvan afgifte of inzage wordt verlangd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 209196 / HA ZA 10-741
Vonnis in incident van 21 juli 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAKO B.V.,
gevestigd te Liessel, gemeente Deurne,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOTS BOUWGROEP VALKENSWAARD B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. P.J.L. Tacx te Roermond,
tegen
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven.
Eiseressen in de hoofdzaak / verweersters in het incident zullen hierna gezamenlijk Dako B.V. c.s. en afzonderlijk Dako en Bots Bouwgroep Valkenswaard worden genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak / eisers in het incident zullen hierna afzonderlijk [A] en [B] en gezamenlijk [A c.s.] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding,
- -
de incidentele conclusie houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv,
- -
de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
In de hoofdzaak vordert Dako B.V. c.s. – kort gezegd – veroordeling van [A] tot betaling van een bedrag van EUR 15.478,78, vermeerderd met wettelijke handelsrente, aan de reeds ontbonden vennootschap Bots Bouwservices v.o.f. Daarnaast vordert Dako B.V. c.s. veroordeling van [B] tot betaling van een bedrag van EUR 16.06,82, vermeerderd met wettelijke handelsrente, aan de reeds ontbonden vennootschap Bots Bouwservices v.o.f. Dako B.V. c.s. legt daaraan ten grondslag dat in het kader van de ontbinding van de vennootschap Bots Bouwservices v.o.f. nog geen financiële eindafrekening heeft plaatsgevonden tussen de vennoten.
2.2.
In het incident vordert [A c.s.] dat Dako B.V. c.s. wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis verificatoire bescheiden in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid welke betalingen Bots Bouwservice v.o.f. aan Dako B.V. c.s. over de periode van 19 juli 2002 tot en met 1 juni 2010 heeft gedaan. [A c.s.] vordert voorts dat Dako B.V. c.s. wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis verificatoire bescheiden in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid dat zij een bedrag van EUR 66.633,00 aan Bots Bouwservice v.o.f. heeft voldaan.
2.3.
[A c.s.] legt aan de incidentele vordering het volgende ten grondslag. Volgens [A c.s.] is Dako geen vennoot van Bots Bouwservice v.o.f. [A c.s.] beschikt over informatie die erop wijst dat Bots Bouwservice v.o.f. een totaal bedrag van EUR 107.625,00 aan Dako heeft voldaan. Volgens [A c.s.] is sprake van onverschuldigde betaling. Ter onderbouwing van een in te stellen vordering in reconventie tot terugbetaling van wat onverschuldigd is betaald, dient [A c.s.] te beschikken over diverse bescheiden die niet in haar bezit zijn en waarvan mag worden aangenomen dat Dako B.V. c.s. deze niet in der minne zullen afgeven.
2.4.
Voorts legt [A c.s.] aan de incidentele vordering ten grondslag dat Bots Bouwgroep Valkenswaard het vennootschapsaandeel van Bouwbedrijf van Breugel B.V. per 19 juli 2002 heeft overgenomen, en welk kader zij een bedrag van EUR 66.633,00 aan Bots Bouwservie v.o.f. zou voldoen. Het is [A c.s.] niet duidelijk of voormeld bedrag is betaald, reden waarom zij op de voet van artikel 843a Rv vordert verificatoire bescheiden in het geding te brengen waaruit van die betaling blijkt.
2.5.
Dako B.V. c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
De rechtbank overweegt dat [A c.s.] geen belang meer heeft bij toewijzing van het gevorderde voor zover het betreft het in het geding brengen van verificatoire bescheiden waaruit blijkt van de betaling van het hiervoor onder 2.4 bedoelde bedrag ad EUR 66.633,00 aan Bots Bouwservice v.o.f. Bots Bouwservice v.o.f. is blijkens de stellingen in de dagvaarding de nieuwe naam van Danlat Bouwservices v.o.f. Dako B.V. c.s. heeft bij antwoord in het incident als productie 13 twee bankafschriften overgelegd. Daaruit blijkt dat voormeld bedrag in twee deelbetalingen d.d. 24 juli 2002 en 2 september 2002 is bijgeschreven op de rekening van Danlat Bouwservices v.o.f., reden waarom het gevorderde op dit punt zal worden afgewezen.
2.7.
Ook voor wat [A c.s.] overigens in incident vordert is de rechtbank van oordeel dat dit dient te worden afgewezen. Artikel 843a Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering de volgende cumulatieve voorwaarden: de eiser of verzoeker dient (1) een rechtmatig belang te hebben bij inzage, afschrift of uittreksel van (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is. In het onderhavige geval strandt de vordering in ieder geval op het hiervoor als tweede gestelde vereiste. De vordering om niet nader genoemde verificatoire bescheiden in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid welke betalingen Bots Bouwservice v.o.f. aan Dako heeft gedaan voldoet niet aan het vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden.
2.8.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Dako B.V. c.s. begroot op EUR 452,00 voor salaris advocaat.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [A c.s.] in de kosten van het incident, aan de zijde van Dako B.V. c.s. tot op heden begroot op EUR 452,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 september 2010 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.