De vermelde tijdstippen betreffen de atoomtijd, zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Midden- en West Brabant, opgenomen op dossierpagina 477 tot en met 486 van het einddossier van het onderzoek TGO Telstar, proces-verbaalnummer 2012060159; uit het proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Midden- en West Brabant, opgenomen op dossierpagina 496 van het einddossier, blijkt dat voornoemd proces-verbaal door de verbalisanten [verbalisanten] op ambtseed is opgemaakt op 29 maart 2012.
Hof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, nr. 20-001581-13
ECLI:NL:GHSHE:2015:975, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
20-03-2015
- Zaaknummer
20-001581-13
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:975, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑03‑2015; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ9596, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2246, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht; Wetboek van Strafrecht; Wet wapens en munitie
Uitspraak 20‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Doodslag en poging tot doodslag. Verdachte heeft in de vroege avond in een woonwijk op de openbare weg meerdere malen met een vuurwapen geschoten op twee personen die bij hem aan de deur kwamen. Eén van hen werd frontaal doodgeschoten, de ander is in ernstige mate verwond. Er was sprake van een conflict in het criminele drugsmilieu waardoor verdachte zich bedreigd voelde en een wapen had aangeschaft. Toen de twee mannen aanbelden bij de woning van verdachte en zijn gezin is de verdachte in paniek geraakt. Een 112 melding verliep niet goed. Hij is naar buiten gerend en gelijk gaan schieten. Volgens gedragsdeskundigen leed verdachte aan PTSS. Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Gelet op het korte tijdsbestek en de onverminderde gevoelens van paniek en stress gedurende het incident, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte een moment voor reële bezinning heeft gehad. Bewezen wordt verklaard doodslag, poging tot doodslag en overtreding van de WWM. Het hof verwerpt het beroep op noodweer, noodweerexces, putatief noodweer(exces) en psychische overmacht en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek van voorarrest.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001581-13
Uitspraak : 20 maart 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 mei 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-810865-12 tegen:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1973,
wonende [adres 1],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van, kort gezegd:
feit 1. moord (slachtoffer [slachtoffer 1]),
feit 2. poging tot moord (slachtoffer [slachtoffer 2]) en
feit 3. het in strijd met de Wet wapens en munitie voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie II,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam] (nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
feit 1. doodslag,
feit 2. poging tot doodslag en
feit 3. het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal volledige toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [naam], met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000,= ter zake van de immateriële schade, en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bestanddelen voorbedachte raad en medeplegen. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wat betreft de strafbaarheid is bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep toekomt op noodweer(exces), putatief noodweer(exces) dan wel psychische overmacht. Tot slot is een strafmaatverweer gevoerd en heeft de raadsman het hof verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [naam] en [slachtoffer 2] als onevenredig belastend voor het strafgeding niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten gelost op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere schoten heeft/hebben gelost op het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;3.hij in de periode van 11 tot en met 19 maart 2012, althans op 19 maart 2012 te Oisterwijk
- een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een semi-automatisch pistool, merk Beretta, kaliber 9mm Parabellum, althans enig vuurwapen en/of
- munitie van categorie II en/of III, te weten een (aantal) patronen, kaliber 9 mm Parabellum, althans een (aantal) patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 19 maart 2012 te Oisterwijk opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meerdere schoten gelost op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.hij op 19 maart 2012 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere schoten heeft gelost op het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij in de periode van 11 tot en met 19 maart 2012 te Oisterwijk een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, merk Beretta, kaliber 9mm Parabellum, en munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber 9 mm Parabellum, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
i.Verdachte [verdachte] en zijn broer [medeverdachte] hebben verklaard dat zij in 2008 gehandeld hebben in weed en dat [S.] op grond daarvan nog een schuld had bij verdachte en zijn broer. Ten gevolge van detentieperiodes van zowel verdachte als [S.] was deze schuld nog niet vereffend.
ii.Verdachte heeft verklaard dat hij in 2011 met [S.] naar Israël is geweest voor handel in cosmetica. Verdachte heeft daar mensen ontmoet die met wapens liepen.
[S.] zou tegen die mensen gezegd hebben dat verdachte overal van op de hoogte was. Tijdens de terugreis naar Nederland heeft, aldus verdachte, [S.] hem verteld dat het ging om het opzetten van cocaïnetransporten.
iii.Verdachte heeft voorts verklaard dat op 9 februari 2012 [S.] met een persoon welke verdachte ook in Israël had gezien op bezoek is gekomen bij verdachte. Bij dat bezoek werd gezegd dat er geld of handel kwijt was. Toen verdachte mededeelde dat hij geen geld of handel had en dat [S.] hem nog geld schuldig was, zou verdachte met de dood zijn bedreigd, waar zijn zoontje bij was. Op die dag is ook een bezoek gebracht aan de broer van verdachte, [medeverdachte]. Ook aan hem is te kennen gegeven dat hij over de brug moest komen met geld of handel.
iv.
[S.] heeft verklaard dat hij inderdaad met een Georgiër, [E.], is langs geweest bij de broers [verdachte en medeverdachte]. [S.] heeft in zijn verklaring gesuggereerd dat verdachte, tijdens de detentie van [S.], heeft gehandeld met de mensen uit Israël, dat er iets mis is gegaan en dat verdachte daardoor in de problemen is gekomen. In dat verband zou
[slachtoffer 2] zich bezig houden met incassopraktijken.
v.
Verdachte heeft op 10 februari 2012 in verband met de bedreiging contact opgenomen met de politie, doch uiteindelijk afgezien van het doen van aangifte. De politie heeft hem wel een mutatienummer meegegeven en meegedeeld dat hij bij een volgende keer 112 kon bellen.
vi.
Verdachte heeft verklaard dat op zondag 11 maart 2012 [slachtoffer 2] bij verdachte aan de voordeur kwam. [slachtoffer 2] zei dat hij geld of handel moest hebben. Daarna is [slachtoffer 2] bij verdachtes broer langs geweest. Verdachte is toen naar zijn broer gegaan en heeft toen, naar zijn zeggen, bij zijn broer in de straat, [slachtoffer 2] aangeraakt en gevoeld dat deze een kogelvrijvest droeg, hetgeen [slachtoffer 2] heeft ontkend.
De politie is ter zake van dat incident bij verdachte ter plaatse geweest.
vii.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij op maandag 12 maart 2012 alleen thuis was en dat toen iemand in zijn huiskamer stond met een wapen. Volgens verdachte heeft die persoon met dat wapen vlak langs zijn hoofd geschoten. Het door de kogel veroorzaakte gat in het kozijn van de deur heeft verdachte dicht geplamuurd en de huls heeft hij in een afvoerputje gegooid. Na dit incident heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring camera’s rondom zijn woning laten installeren (voor- en achterzijde). Ook heeft hij een vuurwapen met munitie gekocht.
viii.
Op 19 maart 2012 is, volgens de verklaring van [slachtoffer 2], deze met zijn vriend,
[slachtoffer 1], naar Oisterwijk gegaan op verzoek van [S.]. Verdachte en zijn broer zouden geld schuldig zijn aan [S.]. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij bij verdachte en zijn broer langs ging om te praten. Hij en [slachtoffer 1] waren ongewapend en droegen geen kogelvrije vesten.
Zij zijn eerst bij de broer van verdachte aan de deur gegaan, doch deze heeft niet open gemaakt. Vervolgens hebben zij aangebeld bij verdachte en zijn, toen de voordeur niet werd geopend, naar de achterzijde van de woning gelopen. Daar hebben zij over de poort gekeken en gezien dat verdachte iets aan het doen was in de woonkamer. Toen ging de poort plotseling open en kwam verdachte met een wapen naar buiten, waarmee hij op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schoot. [slachtoffer 2] verklaart dat hij door meerdere kogels is getroffen en is weggerend. Aangekomen bij een speelterrein in de buurt zag hij [slachtoffer 1] op de grond liggen en zag hij dat verdachte van dichtbij tweemaal op [slachtoffer 1] schoot.
ix.
Verdachte heeft verklaard dat hij de hele week niet had geslapen, van zijn huis een vesting had gemaakt en helemaal paranoia was geworden omdat hij niet kon instaan voor de veiligheid van zijn gezin. Op 19 maart 2012 aan het begin van de avond kreeg hij een telefoontje van zijn broer dat er mensen aan de deur waren geweest. Verdachte wist meteen dat “zij” het weer waren. Hij heeft zijn kinderen achter een muurtje laten plaatsnemen in de woonkamer en zijn vrouw opdracht gegeven te bellen naar 112. Hij heeft voortdurend naar de camerabeelden gekeken. Hij zag de mannen voor de deur, hij zag dat een van de mannen iets pakte uit zijn kleding, hij zag dat de mannen ‘stijf’ stonden door een kogelvrij vest. Hij werd helemaal gek en zijn verstand was weg. Het gesprek met de telefoniste van 112 verliep niet goed. De telefoniste van 112 had uiteindelijk de hoorn neergelegd en had niet gemeld dat er politie zou komen. Er brak, reeds tijdens het gesprek, totale paniek uit in de woning. Verdachte heeft toen op enig moment zijn wapen gepakt, is naar de poort van zijn achtertuin gelopen, heeft die geopend en zag toen volgens zijn eigen verklaring dat er iemand stond met een wapen langs zijn lichaam en in de aanslag. Als een soort robot heeft hij toen direct geschoten, is weer naar binnen gegaan, heeft het magazijn van het wapen gewisseld, is door de voordeur weer naar buiten gegaan, heeft vanuit de voortuin geschoten en is toen achter [slachtoffer 1] aangerend richting het plantsoen aan de Telstarlaan.
x.
De feitelijke gang van zaken bij het schietincident blijkt uit de camerabeelden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting (op 6 maart 2015) zijn afgespeeld en die zijn beschreven op dossierpagina 477 en verder van het eindproces-verbaal van de regiopolitie Midden- en West Brabant. Uit die beelden blijkt onder meer het navolgende:
19.45.01 uur1.: twee personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], lopen vanuit de richting van de [straat 2] in de richting van de woning van verdachte, gelegen aan de [adres 1] te Oisterwijk; [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lopen naar de voordeur en [slachtoffer 2] belt één keer aan;
19.45.49 uur: [slachtoffer 1], die achter [slachtoffer 2] staat, trekt donkerkleurige handschoenen aan. [slachtoffer 1] houdt beide handen ter hoogte van zijn buik tegen zijn jas gedrukt. [slachtoffer 2] staat als eerste voor de voordeur en [slachtoffer 1] staat direct achter hem. [slachtoffer 2] kijkt in de camera en spreekt enkele woorden uit. Door [slachtoffer 2] wordt nog een keer aangebeld terwijl [slachtoffer 1] nog steeds achter hem staat.
Door [slachtoffer 2] wordt voor de derde keer aangebeld terwijl [slachtoffer 1] achter hem staat. Beiden zijn uiterlijk waarneembaar rustig en beheerst;
- -
19.47.20 uur: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verlaten de voorzijde van de woning en lopen langs de zijkant van de woning naar het achtergelegen plein. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lopen beiden op de weg naar de achterzijde van de woning. Ter hoogte van de achtertuin draait [slachtoffer 2] zich om en loopt terug naar de voorzijde van de woning en kijkt hierbij enkele seconden in de richting van de voordeur. Direct daarna loopt [slachtoffer 2] weer terug naar [slachtoffer 1] die op dat moment nog aan de zijkant van de woning ter hoogte van de achtertuin staat. Beiden lopen naar de achterzijde van de woning in de richting van het parkeerplein;
- -
19.48.14 uur: de hond staat bij de poort en er is beweging te zien boven de poort aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1];
- -
19.49.24 uur: een persoon, te weten verdachte, komt uit de achterzijde van de woning aan de [adres 1] en rent door de achtertuin naar de poort. In zijn linkerhand heeft hij een donker voorwerp, gelijkend op een vuurwapen vast. Met zijn rechterhand haalt hij de vergrendeling van de poort af en opent hij de poort;
- -
19.49.31 uur: verdachte houdt zijn linkerarm gestrekt naar voren in de richting van het plein achter de woning. Zijn linkerarm maakt kleine schokkende bewegingen;
- -
19.49.32 uur: verdachte houdt de poort even een stukje dicht, opent vervolgens de poort weer en stapt net buiten de poort het plein op;
- -
19.49.34 uur: verdachte houdt zijn linkerarm gestrekt naar links, terwijl de arm weer kleine schokkende bewegingen maakt;
- -
19.49.35 uur: een persoon rent hinkend weg van de achterzijde van de woning aan de [adres 1];
- -
19.49.36: verdachte blijft in de poortopening staan met zijn linkerarm gestrekt. De linkerarm blijft naar links wijzen en maakt weer kleine schokkende bewegingen;
- -
19.49.41: verdachte sluit de poort en rent door de achtertuin terug naar de woning aan de [adres 1];
- -
19.50.37 uur: [slachtoffer 1] loopt over de [straat 1] in de richting van de [straat 2];
- -
19.50.40 uur: verdachte verlaat de woning aan de [adres 1] via de voordeur. In zijn linkerhand heeft hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte loopt door de voortuin, strekt zijn linkerarm en richt het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de [straat 2] waar op dat moment [slachtoffer 1] loopt. [slachtoffer 1] loopt met de rug naar verdachte. Verdachte loopt verder door de voortuin in de richting van [slachtoffer 1]. Het op een vuurwapen gelijkend voorwerp is op dat moment gericht in de richting van [slachtoffer 1]. Vervolgens is tweemaal een vlam zichtbaar, gelijkend op mondingsvuur uit een vuurwapen. [slachtoffer 1] loopt verder weg. Verdachte verlaat de voortuin en rent over de [straat 1] in de richting van de [straat 2] achter [slachtoffer 1] aan. Beide personen verdwijnen uit het zicht van de camera.
xi.
De telefonische 112-melding door de echtgenote van verdachte is binnengekomen bij de meldkamer op 19 maart 2012 te 19:46:38 uur (dossierpagina 8). De inhoud van het gesprek is uitgewerkt op dossierpagina 337-340. Het gesprek is afgespeeld op de terechtzitting in hoger beroep. Te horen is dat er paniek is in de woning van verdachte, dat verdachte zelf aan de telefoon komt en vraagt “mevrouw kan er nou iemand komen of niet?” en “moet ik het nou zelf oplossen of komen jullie”, dat de telefoniste zegt “Nou dat is zeker mijn advies niet, dat u het zelf gaat oplossen”, dat verdachte roept “Oké nou dan ga ik er achteraan. Ik ben het nou kotsbeu. En nou godverdomme komen” en dat het gesprek even later wordt afgebroken door de telefoniste zonder dat wordt meegedeeld of de meldkamer politie stuurt.
Om 19:50:36 uur is de eerste 112-melding waarin een schietpartij wordt gemeld in de [straat 3]: “Ik hoor alleen schoten en iemand achter in de steeg wegrennen.” Tijdens dit gesprek zijn op de achtergrond meerdere schoten te horen (dossierpagina 343-344).
xii.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer 1] door minstens drie en hoogstens vier kogels is getroffen, waarvan twee frontaal. Uit het sporenbeeld blijkt dat [slachtoffer 1] van nabij is beschoten op de plek waar hij op het plantsoen is aangetroffen. [slachtoffer 1] is ten gevolge van de schotverwondingen overleden.
[slachtoffer 2] had schotwonden aan linkerborstkas, linkerbovenarm, rechteronderarm, rechterflank en linkerbovenbeenbil.
Vastgesteld is dat in totaal ongeveer 20 keer is geschoten. Uit het onderzoek blijkt dat (zeer waarschijnlijk) alle aangetroffen hulzen en kogels zijn verschoten met hetzelfde wapen en uit het schotrestenonderzoek is gebleken dat er een vrijwel zekere relatie is tussen de kleding van verdachte en het schietincident.
Wel of geen voorbedachte raad
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft gehandeld met “voorbedachte raad”.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Aannemelijk is geworden dat er, op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de woning van verdachte stonden, bij verdachte grote angst en paniek is ontstaan en dat het handelen van verdachte door deze gevoelens werd beheerst. Verdachte heeft verklaard dat hij als het ware op zwart ging, geen verstand meer had, als een robot acteerde in een film en volledig in paniek was omdat de politie hem niet kwam helpen.
Van belang is dat de verdachte niet (met een vuurwapen) de slachtoffers heeft opgezocht, maar dat de slachtoffers onaangekondigd naar de verdachte zijn toegekomen.
Het besluit van verdachte om op de “bezoekers” te schieten is kennelijk pas genomen toen het 112-gesprek met de meldkamer niet goed verliep. Dat gesprek is begonnen om 19:46:38 uur. Om 19:49:24 uur rent verdachte vanuit zijn woning naar de achterpoort, opent de poort en schiet voor het eerst. Om 19:49:41 uur sluit verdachte de poort en rent naar zijn woning terug. Om 19:50:40 uur komt verdachte aan de voorkant van zijn woning naar buiten en daar schiet hij in de richting van de weglopende [slachtoffer 1]. Hij rent achter [slachtoffer 1] aan. Beiden verdwijnen uit beeld. Net buiten het beeld van de camera is het plantsoen waar verdachte nog enkele malen heeft geschoten op [slachtoffer 1].
Tussen het nemen van het besluit om te gaan schieten en het schieten aan de achterzijde zit slechts korte tijd. Tussen het schieten aan de achterzijde van de woning en het weer naar binnen gaan, waar verdachte een nieuw magazijn in het pistool heeft gestopt, en het vervolgens aan de voorzijde naar buiten gaan om weer te schieten, zit eveneens korte tijd.
Tussen het schieten vanuit de voortuin en het schieten op het plantsoen zit ook slechts korte tijd.
Het hele incident - beginnend met de aankomst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de voordeur van verdachte en eindigend met het schieten op [slachtoffer 1] op het plantsoen - heeft zich afgespeeld in ongeveer 6 minuten tijd.
Gegeven dit korte tijdsbestek en de onverminderde gevoelens van paniek en stress gedurende het incident, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte een moment voor reële bezinning heeft gehad. Daarom is van voorbedachte raad geen sprake. De verdachte wordt dan ook worden vrijgesproken van moord en poging tot moord.
Bewezen wordt verklaard doodslag en poging tot doodslag.
Wel of geen medeplegen
Dat verdachte deze feiten heeft begaan samen en in vereniging met een ander blijkt niet uit het bewijsmateriaal, zodat wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Dit feit is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar gesteld bij artikel 45 juncto artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a, alsmede bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is bepleit dat hij inzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep toekomt op - in deze volgorde - noodweer, noodweerexces, putatief noodweer(exces) dan wel psychische overmacht.
Noodweer
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de voorgeschiedenis, in de gegeven omstandigheden de komst van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de ogen van iedere willekeurige derde dient te worden beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, althans een acute dreiging daartoe. Verdachte heeft met tussenkomst van zijn echtgenote het alarmnummer 112 gebeld, maar de verbinding werd door de medewerkster van 112 verbroken zonder dat duidelijk was gemaakt dat er hulp onderweg was. De overheid heeft daarmee gefaald. Verdachte stond er alleen voor en diende zichzelf en zijn gezin te beschermen. Zij zaten gevangen in hun eigen huis. Vluchten was niet mogelijk. Verdachte heeft noodzakelijk en geboden verdedigend gehandeld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Hierboven onder x. zijn de camerabeelden beschreven. Uit die beschrijving blijkt niet dat dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een dreiging daartoe.
Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de woning van verdachte hebben aangebeld en, toen er niet werd opengedaan, naar de achterzijde van de woning zijn gelopen, nadat [slachtoffer 2] nog even aan de voorkant heeft gekeken. Zij staan rustig en beheerst te wachten aan de voordeur en lopen vervolgens rustig naar de achterkant. Niet blijkt dat door [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] is geschopt tegen de voordeur of dat zij zich anderszins agressief hebben gedragen.
Op de beelden zijn de gezichten van beide personen duidelijk waarneembaar. Hun gezicht is niet afgedekt. Anders dan de verdachte zegt te hebben waargenomen kan uit de camerabeelden niet blijken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een kogelvrij vest droegen noch dat zij een vuurwapen vast hadden of bij zich hadden. De echtgenote van verdachte, [echtgenote] en zijn zoon, [zoon], hebben bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij geen vuurwapen bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gezien op de camerabeelden.
De politie heeft bij het onderzoek direct na het schietincident geen kogelvrije vesten of vuurwapens bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangetroffen, noch zijn dergelijke voorwerpen bij het intensieve buurtonderzoek aangetroffen, terwijl toch [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gelet op het korte tijdsbestek en de omstandigheid dat zij waren getroffen door kogels uit een vuurwapen nauwelijks of geen gelegenheid hebben gehad om zich in de tussentijd van dergelijke voorwerpen te ontdoen als zij die bij zich hadden gehad.
Uit de beelden blijkt niet dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] proberen over de erfafscheiding te klimmen om de achtertuin van de woning van verdachte te betreden. Er kan dus niet worden vastgesteld dat zij probeerden binnen te dringen op het erf van verdachte.
Verdachte heeft, zoals te horen is in de 112-melding, nadat de telefoniste bleef vragen wie er nou aan de deur stond, geroepen dat hij er nu achteraan ging en dat hij het kotsbeu was. Het is verdachte die op dat moment de aanval kiest. Hij had in zijn woning kunnen afwachten wat er zou gebeuren, had nogmaals de politie kunnen bellen of de komst van zijn broer kunnen afwachten.
Er was kortom geen sprake van een noodweersituatie in de zin van een daadwerkelijk begonnen of onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] bij de voordeur zijn handschoenen aantrok, maakt dit niet anders.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Noodweerexces
Nu van een noodweersituatie geen sprake was of was geweest, kan het beroep op noodweerexces (overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging) niet slagen.
Putatief noodweer(exces)
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op alle omstandigheden, mocht veronderstellen dat er sprake was van een ogenblikkelijk gevaar voor aanranding van zichzelf en zijn gezin. Verdachte heeft verschoonbaar gedwaald omtrent het bestaan van een noodweersituatie. Hierbij wijst de verdediging erop dat de gedragsdeskundigen in hun rapportages hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake was van een angststoornis in de zin van een post traumatische stress stoornis (PTSS) dan wel een acute stress stoornis.
Het hof overweegt als volgt.
Een beroep op putatief noodweer kan slagen indien de verdachte zich verschoonbaar vergiste omtrent het bestaan van een ogenblikkelijke aanranding: wat zich in de voorstelling van de verdachte voordeed als een feitelijke of onmiddellijk dreigende aanranding, bleek dat in werkelijkheid niet te zijn, maar deze dwaling van de verdachte is excuseerbaar. Daarbij gaat het om hetgeen de gemiddelde persoon in de gegeven omstandigheden zal hebben ervaren, niet om de puur subjectieve beleving van de verdachte ten tijde van het gebeuren. Ook voor derden moet in de gegeven omstandigheden de onmiddellijke dreiging van een aanranding aannemelijk zijn geweest.
Zoals is overwogen bij de bespreking van het beroep op noodweer, kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het uiterlijk en de gedragingen van de bezoekers niet worden afgeleid dat zij met kwade of gewelddadige bedoelingen kwamen.
Namens de verdachte is ter onderbouwing van het putatief noodweer(exces) gewezen op de hele voorgeschiedenis en hetgeen zich heeft voorgedaan in de aanloop naar 19 maart 2012. Verdachte heeft verklaard dat hij, anders dan zijn broer voor wie de dreiging op gelijke wijze gold, wereldoorlog I en II had doorgemaakt. Hij was immers in Israël geweest, heeft daar zware criminelen gezien en op 12 maart 2012 heeft iemand in zijn woning langs zijn hoofd geschoten.
Het hof is echter van oordeel dat het incident op 12 maart 2012 - hierboven genoemd onder vii. - onvoldoende aannemelijk is geworden. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte dit incident heeft gemeld bij de politie. Van de eerdere bedreiging op 9 februari en het bezoek op 11 maart is wel melding gedaan bij de politie en het komt het hof zeer onwaarschijnlijk voor dat verdachte, zo dit zeer ernstige incident op 12 maart daadwerkelijk had plaatsgevonden, daarvan geen aangifte zou hebben gedaan. Het forensisch onderzoek heeft wel een beschadiging mogelijk door een projectiel uitgewezen, maar een projectiel is niet aangetroffen. Er zijn geen getuigenverklaringen met betrekking tot dit voorval. Het hof gelooft de verdachte dus niet dat het onder vii. bedoelde incident heeft plaats gevonden.
Het verloop van de overige gebeurtenissen en het conflict waar verdachte in terecht was gekomen maken naar het oordeel van het hof niet dat verdachte verschoonbaar mocht aannemen dat op 19 maart 2012 gewapende mannen daadwerkelijk zijn woning zouden binnendringen om hem of zijn gezin van het leven te beroven en waartegen hij zich moest verdedigen.
Met betrekking tot de invloed van de bij verdachte vastgestelde PTSS overweegt het hof als volgt. De deskundigen G. Ameling, GZ-psycholoog, en E.D.M. Masthoff, psychiater, hebben in hun rapportages van 15 januari 2013 respectievelijk 3 januari 2013 geconstateerd dat bij verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde een PTSS was ontstaan door een opeenstapeling van meerdere, in ernst toenemende en door hem als levensbedreigend geduide traumatische ervaringen. Genoemde PTSS uitte zich bij betrokkene in de vorm van het voortdurend bezig zijn met wat er gebeurd was en met wat er nog zou kunnen gaan gebeuren, in de vorm van een duidelijk verhoogde arousal en in de vorm van vermijdend en zelfbeschermend gedrag. De PTSS werkte door in zijn gedragskeuzen en gedragingen. Doordat betrokkene zich ernstig bedreigd voelde en angstsymptomen had en doordat hij subjectief onvoldoende steun ervoer van de zijde van de politie, trof hij zelf beveiligingsmaatregelen. Toen hij geconfronteerd werd met de situatie van 19 maart 2012 duidde hij dat in het verlengde van de eerdere gebeurtenissen.
Ofschoon genoemde psychiatrische ontregeling deels een verklaring biedt voor de gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene tijdens het ten laste gelegde, is daarnaast toch ook sprake geweest van een bepaalde mate van keuzevrijheid en doelmatigheid. Op grond daarvan adviseert de psychiater Masthoff om verdachte licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof is op basis van de rapporten van oordeel dat, hoewel de PTSS van invloed is geweest ten tijde van het ten laste gelegde, daarmee niet aannemelijk is geworden dat verdachte op grond van een stoornis verschoonbaar heeft gedwaald omtrent een vermeende noodweersituatie.
Het hof is van oordeel dat uitsluitend in de subjectieve beleving van verdachte sprake was van een situatie van (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding waartegen hij zich moest verdedigen en dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, dit geen verschoonbare dwaling was.
Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
Psychische overmacht
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. In de bijzondere omstandigheden van het geval kon van de verdachte redelijkerwijze niet worden gevergd dat hij weerstand bood tegen de van buiten komende drang. De benarde situatie waarin hij terecht was gekomen, kon niet anders worden opgelost dan met een vuurwapen naar buiten gaan en schieten. Er was sprake van een acute noodsituatie, de politie liet hem in de steek, terwijl verdachte te kampen had met een acute stress stoornis dan wel een post traumatische stress stoornis.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte in zodanige geestelijke toestand verkeerde dat hij niet anders kon of behoefde te handelen dan zelf naar buiten te gaan en te schieten. De rapportages van de gedragsdeskundigen G. Ameling,
GZ-psycholoog, en E.D.M. Masthoff, psychiater, houden in dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde te kampen heeft gehad met een PTSS, maar niet dat zijn handelen niet een andere keuze mogelijk maakte. Verdachte heeft weliswaar gehandeld uit een gemoedsopwelling maar niet vanuit een zodanige drang dat hij niet redelijkerwijs anders kon of behoorde te handelen. Zoals het hof hierboven heeft overwogen had verdachte een andere keuze kunnen maken door in zijn woning te blijven en nogmaals de politie te bellen in plaats van zelf de aanval te kiezen.
Het beroep op psychische overmacht wordt om die reden verworpen.
Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het strafverzwarende bestanddeel “voorbedachte raad” niet bewezen kan worden verklaard, hetgeen dient te leiden tot een aanzienlijke matiging van de strafmaat. Tevens heeft de raadsman er in het kader van de straftoemeting op gewezen dat de verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten door de gedragsdeskundigen verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Voorts is het hof verzocht bij de straftoemeting te letten op de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals het niet juist afhandelen van het 112 gesprek en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn gezin.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de vroege avond van 19 maart 2012 in een woonwijk op de openbare weg door het afvuren van meerdere patronen [slachtoffer 1] frontaal doodgeschoten, nadat deze reeds was weggevlucht. Voorts heeft hij [slachtoffer 2] in ernstige mate verwond. Dankzij medisch ingrijpen is voorkomen dat ook [slachtoffer 2] is komen te overlijden.
Veel buurtbewoners, waaronder ook kinderen, zijn getuige geweest van deze gewelddadige gebeurtenis. De politie heeft bij het technisch onderzoek op meerdere plekken in de woonwijk verschoten patronen aangetroffen. Een buurtbewoner beschrijft dat hij rond 19.50 uur hoorde schieten, zijn voordeur open deed en dat er een kogel langs hem vloog die afketste op het kozijn. Door op de openbare weg in een woonwijk meermalen te schieten heeft verdachte buitengewoon risicovol en gevaarzettend gehandeld. Het voorval is voor alle betrokkenen bijzonder schokkend geweest en heeft in Oisterwijk een grote impact gehad.
Verdachte heeft door zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht dat diep heeft ingegrepen in het leven van de nabestaanden van [slachtoffer 1]. Er is onherstelbaar leed en verdriet berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Het handelen van verdachte heeft voorts diep ingegrepen in het leven van [slachtoffer 2], zoals verwoord in het “schadeopgaveformulier misdrijven” met bijlagen en de slachtofferverklaring namens hem gedaan ter terechtzitting in hoger beroep. Het onder 2 bewezen verklaarde heeft blijvende gevolgen voor zijn lichamelijke en geestelijke welzijn.
Door te handelen zoals onder 1 en 2 bewezen verklaard, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag en een poging daartoe. Het opzettelijk een ander mens van het leven (proberen te) beroven behoort tot de zwaarste categorie van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt en het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. Daarnaast leidt een dergelijk feit tot vaak hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij getuigen en slachtoffers, waarvan ook in de onderhavige strafzaak is gebleken.
Het onder 3 bewezen verklaarde houdt in dat verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad. Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen grote veiligheidsrisico's met zich brengt, die zich in deze zaak ook hebben verwezenlijkt. Het illegale bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat streng dient te worden bestraft.
Wat betreft de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, betrekt het hof bij zijn oordeel dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verdachte in de avond van 19 maart 2012 een onaangekondigd bezoek hebben gebracht bij de woning van verdachte en zijn gezin. Uit de stukken in het dossier is op te maken dat [slachtoffer 2] kwam voor de incasso van een geldbedrag in het criminele milieu en zich daarbij liet vergezellen door [slachtoffer 1]. Op het moment dat er werd aangebeld, is verdachte in paniek geraakt. Voorts betrekt het hof bij zijn oordeel de omstandigheid dat verdachte zijn vrouw direct heeft verzocht het alarmnummer 112 te bellen en dat door de medewerkster van 112 niet adequaat is gereageerd, waardoor bij verdachte en zijn gezin de indruk is ontstaan dat de politie geen hulp zou bieden. Mede om deze reden is niet (poging tot) moord, maar (poging tot) doodslag bewezen verklaard.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof allereerst gelet op de inhoud van het haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2015. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een ernstig geweldsdelict en drugsdelicten begaan in 2007, tot een gevangenisstraf van 3 jaren en elf maanden, waarvan twee jaren voorwaardelijk, welke veroordeling inmiddels onherroepelijk is geworden. Ook die veroordeling had betrekking op feiten die zich afspeelden in het criminele drugsmilieu.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van de diverse rapportages die omtrent de persoon van de verdachte zijn opgemaakt. In eerste aanleg zijn een rapportage psychologisch onderzoek d.d. 15 januari 2013, opgemaakt door
drs. G. Ameling, GZ-psycholoog en een rapportage psychiatrisch onderzoek d.d.
3 januari 2013, opgemaakt door dr. E.D.M. Masthoff, psychiater, aan het dossier toegevoegd.
GZ-psycholoog Ameling schrijft dat zich bij verdachte in de maanden februari en maart 2012 een post traumatische stress stoornis (PTSS) heeft opgebouwd, die verdachtes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde in aanzienlijke mate heeft beïnvloed. Verdachte heeft op 19 maart 2012 niet meer helder waargenomen, maar lijkt te zijn uitgegaan van het ergste wat hij vermoedde. De aanval leek de beste verdediging. De psychologe acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de ten laste gelegde geweldsdelicten en toerekeningsvatbaar voor het wapenbezit. Ameling acht de kans op recidive van een geweldsdelict ‘niet uit te sluiten’. Zij beveelt aan dat de ten laste gelegde feiten strafrechtelijk worden afgestraft met een deels voorwaardelijke straf en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandeling bij het Dok, gericht op agressieregulatie en het herkennen van emoties en adequate coping.
Psychiater Masthoff concludeert dat verdachte lijdende is aan een post traumatische stress stoornis (PTSS), die ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De PTSS beïnvloedde verdachtes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het begaan van de feiten, in de navolgende zin: “Het zich subjectief ernstig bedreigd voelen, de gevoelens van paniek, de verhoogde arousal en de sterke behoefte aan het beschermen van zijn gezin hebben doorgewerkt in de gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene, welke ogenschijnlijk gericht waren op ‘beveiliging’ en ‘bescherming’ en waarbij hij uiteindelijk klaarblijkelijk de aanval op zijn vermeende belagers heeft ingezet.”
Door de psychiater wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van de feiten 1 en 2 licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te achten en met betrekking tot feit 3 minstens licht verminderd toerekeningsvatbaar. Met een slag om de arm acht Masthoff het recidiverisico hoogstens matig. Hij adviseert om verdachte bij een bewezenverklaring af te straffen. Daarbij merkt hij op dat een behandeling van de PTSS niet noodzakelijkerwijs als voorwaarde in de uitspraak van de rechter behoeft te worden opgenomen.
In hoger beroep is door de verdediging ingebracht een brief d.d. 1 juli 2014 van psychiater H. de Jong. Naar aanleiding daarvan zijn aan het dossier toegevoegd een aanvullende rapportage psychologisch onderzoek d.d. 6 oktober 2014, opgemaakt door GZ-psycholoog G. Ameling en een aanvullende rapportage psychiatrisch onderzoek d.d. 1 oktober 2014, opgemaakt door psychiater E.D.M. Masthoff,. De deskundigen geven in hun aanvullende rapportages te kennen dat de vragen van psychater De Jong geen aanleiding geven om de in januari 2013 opgemaakte rapportages te wijzigen. Ook ter gelegenheid van het horen ter terechtzitting in hoger beroep hebben zij hun eerdere opgemaakte rapportages onderschreven.
Het hof verenigt zich met de conclusie van de deskundigen Ameling en Masthoff over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met dien verstande dat het hof de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 als verminderd toerekeningsvatbaar en met betrekking tot feit 3 licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten slotte acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op zich zelf zouden de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de geweldsrecidive nopen tot een langere straf, maar gelet op de licht verminderde tot verminderde toerekeningsvatbaarheid gebaseerd op de PTSS zal het hof een gevangenisstraf opleggen van twaalf jaren.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering te worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 288.014,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en proces- en executiekosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000,=, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] als onevenredig belastend niet-ontvankelijk te verklaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bestaat uit de navolgende posten:
beschadigde goederen: € 597,70;
medische kosten: € 11.341,91;
inkomstenderving: € 8.255,52;
reiskosten: € 7.364,40;
smartengeld: € 159.000,00;
shockschade: € 100.000,00;
overige kosten: € 1.455,21 (plus diverse p.m. posten).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, in de hierna te noemen zin.
Het hof zal de onder 1 en 2 genoemde posten, te weten de kosten van beschadigde goederen en medische kosten ter hoogte van € 597,70 en € 11.341,91 toewijzen. Het hof acht het bestaan en de omvang van deze schade voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof gaat er bij deze beslissing vanuit dat de door de benadeelde gestelde medische kosten niet door een verzekeraar of anderszins reeds zijn vergoed, nu dit door zijn advocaat-gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep zo is aangegeven.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering ter zake van inkomstenderving, post 3, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De betreffende schade is niet eenvoudig vast te stellen en behoeft een nadere onderbouwing. Dit gedeelte van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Post 4, te weten de reiskosten, is naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk en onvoldoende met bescheiden onderbouwd. Wel acht het hof aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde reiskosten heeft moeten maken. Het hof begroot de betreffende schadepost naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. Het hof zal deze vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] door de onderhavige strafzaak immateriële schade heeft geleden en nog zal lijden. Die schade bedraagt naar billijkheid begroot, voor zover het hof dit binnen dit strafgeding kan beoordelen, tenminste € 15.000,00. Het meerdere van de gevorderde schade is naar het oordeel van het hof niet eenvoudig vast te stellen zonder het strafgeding onevenredig te belasten. Het overige gedeelte van de vordering ter zake van smartengeld zal het hof om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering ter zake van shockschade acht het hof, gelet op de criteria die door de Hoge Raad worden gesteld aan de toekenning van een dergelijke vergoeding, onevenredig belastend voor het strafgeding. Het hof zal dat gedeelte van de vordering eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
Tot slot acht het hof de vordering inzake overige kosten (7) voor zover het betreft de kosten van correspondentie, telefoonkosten, ziekenhuisbijbetaling en daggeldvergoeding als rechtstreekse schade toewijsbaar. Het hof zal de benadeelde ter zake daarvan een vergoeding toekennen van € 1.455,21. Wat betreft de opgevoerde p.m. posten zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Door de verdediging is aan de orde gesteld dat er aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer 2] sprake is van eigen schuld en dat de vordering ook om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Naar het oordeel van het hof zijn, ook indien sprake zou zijn van eigen schuld van de benadeelde [slachtoffer 2] in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, in elk geval de hierboven toegekende bedragen toewijsbaar. Het hof zal aan de benadeelde [slachtoffer 2] in totaal een bedrag aan schadevergoeding toekennen van € 29.894,82, bestaande uit € 14.894,82 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering en € 15.000,00 aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het onder 2 bewezen verklaarde is begaan.
Verdachte is tot vergoeding van de hierboven genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Zoals vermeld is het hof van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kan daarom thans voor dat gedeelte niet in zijn vordering worden ontvangen en die slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
De nabestaande van [slachtoffer 1], [naam], heeft als de benadeelde partij in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 2.573,30 ter zake van uitvaartkosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2573,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij [naam] [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 60a, en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 29.894,82 (negenentwintigduizend achthonderdvierennegentig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 14.894,82 (veertienduizend achthonderdvierennegentig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 29.894,82 (negenentwintigduizend achthonderdvierennegentig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 14.894,82 (veertienduizend achthonderdvierennegentig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 184 (honderdvierentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] (de nabestaande van [slachtoffer 1]) ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.573,30 (tweeduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [naam] (de nabestaande van [slachtoffer 1]), ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.573,30 (tweeduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 20 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2015