Rb. Rotterdam, 07-04-2017, nr. 10/660704-16
ECLI:NL:RBROT:2017:3264
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
07-04-2017
- Zaaknummer
10/660704-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:3264, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 07‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van een vuurwapen in een hotelkamer.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/660704-16
Datum uitspraak: 7 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de:
penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2017.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. A.Chr. Schaafsma, heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
4. Waardering van het bewijs
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, op de grond dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Er zijn meerdere mensen aanwezig geweest op de kamers, en het vuurwapen hoeft niet van de verdachte te zijn.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 26 december 2016 heeft de verdachte drie kamers geboekt in een hotel. Op diezelfde dag heeft de verdachte kamer 437 betrokken met onder andere een zwarte trolley. De voor de nachtrust bestemde uren heeft verdachte op die kamer doorgebracht. Op 28 december 2016 zijn er onbekende mensen gezien die de kamer met de zwarte trolley verlaten, zonder dat er is uitgecheckt. Bij het schoonmaken van kamer 437 treft het hotelpersoneel een vuurwapen aan tussen de lakens.
De verdachte meldt zich een dag later bij de balie van het hotel met de mededeling dat “hij” iets is vergeten in kamer 437. Vlak na zijn aanhouding verklaart de verdachte dat hij “zijn pistool kwam halen”. In zijn verhoor voor de inverzekeringstelling herhaalt de verdachte zijn verklaring als hij zegt: “Ik had mijn vuurwapen laten liggen in het hotel. Ik wilde het vuurwapen ophalen bij de afdeling gevonden voorwerpen van het hotel.”
Door de inhoud van deze verklaringen van de verdachte is komen vast te staan dat het vuurwapen van de verdachte was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het wapen met de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, temeer nu verdachte de kamer heeft genoemd waar het vuurwapen is aangetroffen en waar hij “iets” is vergeten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 26 december 2016 tot en met 28 december 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Beretta, type 92 Fs, kaliber 9mm,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 15 bijbehorende kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad in zijn hotelkamer. Bij het verlaten van het hotel is de verdachte dat vuurwapen vergeten. De verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Er was een bijzonder potentieel gevaar voor de persoon die het vuurwapen tussen de lakens heeft aangetroffen; zij had zichzelf of een ander daarmee kunnen verwonden, of erger. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Daarnaast impliceert het voorhanden hebben van een vuurwapen ook het gevaar dat het daadwerkelijk wordt gebruikt. Reden waarom tegen illegaal vuurwapenbezit streng dient te worden opgetreden. In de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, noch in de proceshouding van verdachte ziet de rechtbank enige aanleiding de door de officier van justitie geëiste straf te matigen of daarvan een deel voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld. In het verleden is verdachte meermaals veroordeeld voor onder meer Opium- en geweldsdelicten. Meer recent is hij twee maal veroordeeld voor onder meer Wapenwetfeiten (bezit en handel). Van beide veroordelingen is verdachte is appel gegaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien)
maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. M.C. van der Kolk en E. van Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2016 tot en met 28 december 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Beretta, type 92 Fs, kaliber 9mm,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 15 bijbehorende kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.