Rb. Breda, 23-06-2010, nr. 157591 HA ZA 06-387
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN1406
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
23-06-2010
- Zaaknummer
157591 HA ZA 06-387
- LJN
BN1406
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN1406, Uitspraak, Rechtbank Breda, 23‑06‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Vordering in vrijwaring. Aansprakelijkheid. Beroepsfout. Relativiteit. Een gloednieuw bunkerschip knikt en plooit tijdens de eerste vaart. In de hoofdzaak is de aannemer die de boot heeft laten bouwen aangesproken door de eigenaar. In onderhavige vrijwaringszaak spreekt de aannemer onder meer de tekenaar en de Staat (Scheepvaartinspectie) aan. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de tekenaar zal de rechtbank het rapport uit juli 2006 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid als uitgangspunt nemen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid is namelijk onafhankelijk en naast haar eigen onderzoeksgegevens beschikte zij tevens over de onderzoeksgegevens van andere instanties, zoals TNO, de KLPD en van de Scheepvaartinspectie, zodat haar rapport de rechtbank het meest compleet voorkomt. Bovendien betwisten partijen de onderzoeksresultaten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid op zichzelf niet. Volgens de Onderzoeksraad hebben de ontwerpers en de Scheepvaartinspectie gebruik gemaakt van ontwerphulpmiddelen zoals benaderingsformules, waarmee bepaald kan worden welke sterkte een schip moet hebben bij een bepaald ontwerp en waardoor specifieke sterkteberekeningen niet uitgevoerd hoeven te worden. Deze hulpmiddelen zijn toegepast omdat dit gebruikelijk is, zonder kritisch te beoordelen of dit in het onderhavige geval mogelijk is.Tussen partijen staat thans vast dat de gehanteerde hulpmiddelen niet voor het onderhavige ontwerp gebruikt hadden mogen worden, terwijl de tekenaar dit feitelijk wel heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de tekenaar aldus een beroepsfout gemaakt, met het bekende ernstige gevolg. Dat de tekenaar de opdracht had gekregen het casco zo licht mogelijk te houden, dat de toepassing van de GL-Rules gebruikelijk is, dat het hanteren van ontwerphulpmiddelen gebruikelijk is en dat de Scheepvaartinspectie de tekenaar ten onrechte niet voor deze fout heeft behoed, neemt noch op zichzelf noch bezien in samenhang de aansprakelijkheid van de tekenaar voor zijn beroepsfout weg. De Staat erkent dat de Scheepvaartinspectie de ontwerpfout in de tekeningen en berekeningen van de tekenaar niet heeft onderkend en te weinig kritisch is geweest bij de keuring van diens tekeningen. Zij stelt echter daarmee nog niet aansprakelijk te zijn voor de door de aannemer geleden schade. De Onderzoeksraad voor Veiligheid bevestigt het standpunt van de Staat dat de toezichthoudende taak van de Scheepvaartinspectie gezien moet worden in het licht van de bevordering van de veiligheid van de scheepvaart op de Nederlandse binnenwateren. Met andere woorden: de taken van de Scheepvaartinspectie zijn gericht op bescherming van het algemeen belang bij veiligheid op de Nederlandse binnenwateren, niet op bescherming van individuele belangen van de partij die tekeningen en berekeningen ter keuring aan de Scheepvaartinspectie voorlegt. Dat betekent dat het individuele, vermogensrechtelijke belang van de eigenaar van het nog te bouwen casco al helemaal niet wordt beschermd door de zorgvuldigheidsnorm die de Scheepvaartinspectie bij zijn keuringen in acht moet nemen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157591 / HA ZA 06-387
Vonnis in vrijwaring van 23 juni 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRABANT GLORIE B.V., voorheen VEKA SCHEEPSBOUW B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaat mr. A.P.M. Jacobs,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZANDTRANS B.V.,
gevestigd te Purmerend,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. van Dam,
2. [gedaagde 2],
handelend onder de naam TEKEN- EN ADVIESBUREAU "TEKHOLL",
zaakdoende te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. N.C.M. Koch,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT, INSPECTIE VERKEER EN WATERSTAAT / DIVISIE SCHEEPVAART),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek.
Eiseres zal hierna ‘Veka’ genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als ‘Zandtrans’, ‘[gedaagde 2]’ en ‘de Staat’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de op 27 februari 2006 betekende dagvaarding in vrijwaring;
- -
de conclusie van antwoord in vrijwaring van Zandtrans;
- -
de conclusie van antwoord in vrijwaring van [gedaagde 2];
- -
de conclusie van antwoord in vrijwaring van de Staat;
- -
de conclusie van repliek in vrijwaring van Veka;
- -
de conclusie van dupliek in vrijwaring van Zandtrans;
- -
de conclusie van dupliek in vrijwaring van [gedaagde 2];
- -
de conclusie van dupliek in vrijwaring van de Staat;
- -
het audiëntieblad van de pleidooizitting van 14 juni 2007 en de ter gelegenheid van dat pleidooi door partijen overgelegde stukken en pleitaantekeningen;
- -
de conclusie na pleidooi in vrijwaring tevens houdende wijziging van eis van Veka;
- -
de antwoordconclusie na pleidooi in vrijwaring van Zandtrans;
- -
de antwoordconclusie na pleidooi in vrijwaring van [gedaagde 2];
- -
de antwoordconclusie na pleidooi in vrijwaring van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
Na wijziging van eis vordert Veka dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
zal verklaren voor recht dat Zandtrans als middellijk vertegenwoordigde aansprakelijk is voor de gevolgen van de overeenkomst tussen Veka en Zandtrans en/of Brigitte Duikersloot B.V. en derhalve de schade zoals die door Schepen Onderlinge Nederland U.A. en Brigitte Duikersloot B.V. wordt geleden dient te dragen en uit dien hoofde Veka schadeloos dient te stellen;
- 2.
zal verklaren voor recht dat [gedaagde 2] tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichting een deugdelijke sterkteberekening te maken en uit dien hoofde jegens Veka schadeplichtig is;
3.
zal verklaren voor recht dat [gedaagde 2] en de Staat onrechtmatig hebben gehandeld jegens Veka en dat [gedaagde 2] en de Staat hoofdelijk uit dien hoofde jegens Veka schadeplichtig zijn;
4.
Zandtrans, [gedaagde 2] en de Staat hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding aan Veka van de door Veka geleden schade ad € 850.912,46 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door Veka van de respectieve bedragen waaruit de schade bestaat althans vanaf 10 oktober 2007 (de dag van de wijziging van eis);
5.
Zandtrans, [gedaagde 2] en de Staat te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
- 2.2.
Tegen deze vorderingen voeren Zandtrans, [gedaagde 2] en de Staat gemotiveerd verweer. Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Tussen partijen staat in dit geding als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
- -
Veka houdt zich bezig met advisering en bemiddeling bij nieuwbouw van schepen, met de aan- en verkoop van (casco’s voor) schepen en met het (ver-)bouwen van schepen.
- -
Zandtrans is de moedervennootschap van Brigitte Duikersloot B.V. (verder: Duikersloot) en Brisani B.V. De heer [N] houdt alle aandelen in Zandtrans.
- -
Met het oog op de realisering van een door hem bedacht multifunctioneel beunschip met onconventionele afmetingen heeft [N] in 2001 contact gezocht met Veka en bij haar het casco besteld.
- -
Veka heeft [gedaagde 2] ingeschakeld om op basis van de eerste ontwerptekeningen, te weten een door bureau Hapo gemaakt algemeen plan en een grootspanttekening van het te bouwen casco, de benodigde tekeningen en bijbehorende sterkteberekeningen te maken. Daarbij is aan [gedaagde 2] gevraagd om het casco zo licht mogelijk te houden maar met behoud van de afmetingen en verhoudingen. [gedaagde 2] heeft zijn tekeningen en berekeningen ter keuring ingediend bij de Scheepvaartinspectie, die deze heeft goedgekeurd.
- -
Vervolgens heeft Veka het bureau Hapo opdracht gegeven op basis van die tekeningen en berekeningen constructietekeningen voor het casco te maken. Deze constructietekeningen zijn aan de Scheepvaartinspectie voorgelegd en door deze voorzien van een waarmerk.
- -
Op 29 mei 2002 heeft Veka een ‘Shipbuilding Contract’ gesloten met JSC Trade House Leninska Kuznya (verder: JSC) uit Oekraïne. Daarbij heeft JSC op zich genomen het casco van het beunschip te bouwen. JSC heeft het casco aan Veka geleverd. Veka heeft het casco naar Nederland laten vervoeren, waar het in maart 2004 is gearriveerd.
- -
Op 8 maart 2004 heeft Veka een factuur aan Duikersloot gezonden inzake ‘Nieuwbouw Beunschip 110 x 11.45 ‘No Limit’ ten bedrage van EUR 1.230.074,44.
- -
Bij notariële akte van 12 maart 2004 heeft Veka het casco geleverd aan Duikersloot. In die akte is Veka aangeduid als verkoper en Duikersloot als koper.
- -
Duikersloot heeft het casco laten afbouwen, waarna het op 25 juni 2004 is opgeleverd. De Scheepvaartinspectie heeft voor het schip een Certificaat van Onderzoek afgegeven.
- -
Na enkele proefvaarten is het schip NO LIMIT op 5 juli 2004 te IJmuiden met 1.950 m3 nat zand geladen. Liggend in de Middensluis te IJmuiden is het schip in het midden geknikt, geplooid en deels onder water komen te liggen. Het schip is geborgen en gerepareerd. Op 8 november 2004 is het schip weer in de vaart genomen.
- -
Er zijn diverse onderzoeken verricht naar de oorzaak van de schade en ter begroting van de schade. In haar rapport van juli 2006 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid onder meer geconcludeerd dat het schip kon knikken/plooien door een gebrek aan langsscheepse sterkte, welke constructiefout terug te voeren is op onjuiste sterkteberekeningen tijdens het ontwerp van het schip, waarbij de fout niet is opgemerkt door de Scheepvaartinspectie.
- -
Schepen Onderlinge Nederland U.A. (verder: SON) heeft als verzekeraar aan Duikersloot EUR 666.788,01 betaald inzake de kosten van berging en reparatie en EUR 77.129,51 ter zake van expertisekosten. SON is in zoverre in de rechten van Duikersloot getreden.
- -
Op 18 november 2004 heeft Veka met voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter ten laste van Zandtrans conservatoir beslag gelegd op de aandelen die Zandtrans in Duikersloot en Brisani B.V. heeft.
- -
In de hoofdzaak met zaak- en rolnummer 151403 / HA ZA 05-1606 hebben Duikersloot en SON Veka aangesproken op vergoeding van de door hen geleden schade als gevolg van het knikken/plooien van het schip NO LIMIT. Zandtrans heeft de opheffing van voornoemd conservatoir beslag gevorderd.
- -
Bij tussenvonnis van 14 december 2005 in de hoofdzaak heeft deze rechtbank aan Veka toegestaan dat zij Zandtrans, [gedaagde 2] en de Staat in vrijwaring oproept.
- -
Bij eindvonnis van 18 april 2007 in de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat Veka zich jegens Duikersloot heeft verplicht tot het leveren van een casco van een vrachtschip dat de eigenschappen bezit die nodig zijn om over water vracht te kunnen vervoeren, dat Veka in de nakoming van die verbintenis tekortgeschoten is, dat Veka jegens Duikersloot gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, dat SON een deel van de schade reeds aan Duikersloot heeft vergoed en in zoverre in de rechten van Duikersloot is getreden en dat summierlijk gebleken is van de ondeugdelijkheid van het door Veka in haar verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Zandtrans ingeroepen recht. Tot slot heeft de rechtbank het door Veka ten laste van Zandtrans gelegde conservatoire beslag opgeheven en Veka veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 748.091,82 plus rente aan SON alsmede een bedrag van EUR 383.118,24 plus rente aan Duikersloot.
- -
Tegen dit vonnis heeft Veka hoger beroep ingesteld. Vervolgens hebben Zandtrans en SON ter beslechting van het geschil in de hoofdzaak een vaststellingsovereenkomst met Veka gesloten, inhoudende dat Veka aan SON en Zandtrans een bedrag van EUR 680.000,- zal betalen in drie termijnen. Verder heeft Veka hen een pandrecht op onderhavige vrijwarings-vorderingen verstrekt ten bedrage van EUR 100.000,-, zodat zij in totaal EUR 780.000,- aan SON en Zandtrans voldoet, te vermeerderen met een bedrag voor kosten van juridische bijstand.
Zandtrans
3.2.
Aan haar vorderingen jegens Zandtrans legt Veka ten grondslag dat haar contract met Zandtrans laat zien dat Veka terzake van (het ontwerp en de bouw van) het beunschip NO LIMIT geen enkele aansprakelijkheid op zich heeft genomen, zoals ten onrechte door Duikersloot en door SON wordt gesteld in hun dagvaarding in de hoofdzaak. In dat contract is onder meer vermeld dat, als het te bouwen casco niet wordt afgenomen, Veka en Zandtrans elk bij helfte met het casco blijven zitten. Zandtrans dient Veka daarom te vrijwaren tegen de vorderingen van Duikersloot en van SON.
3.3.
Zandtrans verweert zich tegen de vorderingen van Veka door te stellen dat niet Zandtrans maar Duikersloot met Veka terzake de bouw van het casco heeft gecontracteerd, althans dat de contractuele relatie met Veka zodanig is uitgekristalliseerd dat Duikersloot contractspartij is geworden. Dat contract was een koop- of aannemingsovereenkomst op grond waarvan Veka gehouden was een deugdelijk casco aan Duikersloot (op) te leveren.
3.4.
Kern van de vordering van Veka jegens Zandtrans is de stelling dat Veka heeft gehandeld als middellijk vertegenwoordigster van Zandtrans, dit in het kader van een overeenkomst van opdracht waarbij aan Veka last en volmacht is gegeven om namens Zandtrans voor rekening en risico van Zandtrans op eigen naam een casco te bestellen. Alle gevolgen, inclusief de aansprakelijkheid, treffen daarom Zandtrans als vertegenwoordigde partij, aldus Veka.
3.5.
De rechtbank merkt op dat de rechtsbetrekking tussen Veka en Zandtrans reeds aan de orde is geweest in de hoofdzaak. In het eindvonnis van 18 april 2007 heeft de rechtbank in r.o. 3.5 overwogen dat Veka zich jegens Zandtrans heeft verbonden om een casco van een beunschip te laten bouwen, welke door een werkmaatschappij van Zandtrans (beoogd werd Duikersloot) zou worden afgenomen en betaald. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat Veka inderdaad een casco aan Duikersloot heeft geleverd en gefactureerd. In r.o. 3.6 heeft de rechtbank het standpunt van Veka dat zij slechts bemiddeld heeft ten behoeve van Zandtrans (Duikersloot) verworpen, onder meer overwegende dat geen overeenkomst tussen Duikersloot en derden tot stand is gebracht, dat Veka op eigen naam met tekenaar [gedaagde 2] en bouwer JSC gecontracteerd heeft, dat JSC het gebouwde casco aan Veka heeft geleverd en dat Veka geen feitelijke stellingen geponeerd heeft die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat zij zich slechts heeft verbonden tot bemiddeling.
3.6.
Thans biedt Veka uitdrukkelijk bewijs aan door C. Nobel, destijds werkzaam bij ABN AMRO Bank, te horen als getuige, stellende dat deze als enige onpartijdige persoon aanwezig was bij het maken van de afspraken en derhalve uitsluitsel kan geven over de partijbedoelingen en de aard van de overeenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geding terzake niet meer aan bewijslevering worden toegekomen. Bij eindvonnis in de hoofdzaak van 18 april 2007 heeft de rechtbank een ondubbelzinnig oordeel gegeven over de rechtsbetrekking tussen Veka en Zandtrans. Weliswaar heeft Veka hoger beroep tegen dat vonnis ingesteld, maar dat hoger beroep heeft zij naderhand weer ingetrokken. Daardoor heeft het vonnis van 18 april 2007 kracht van gewijsde gekregen en moet de rechtbank thans uitgaan van de in dat vonnis vastgestelde rechtsbetrekking tussen Veka en Zandtrans.
3.7.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van Veka jegens Zandtrans zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Veka worden veroordeeld in de proceskosten van Zandtrans. Deze kosten worden begroot op een bedrag van EUR 16.277,-, samengesteld uit EUR 4.667,- aan vastrecht en EUR 11.610,- aan salaris advocaat.
[gedaagde 2]
3.8.
Aan haar vorderingen jegens [gedaagde 2] legt Veka ten grondslag dat het ongeval met het schip NO LIMIT te wijten is aan een zeer ernstige ontwerpfout in de sterkteberekening van het casco. [gedaagde 2] was opgedragen om [N]s concept voor een beunschip panklaar te maken voor keuring door de Scheepvaartinspectie, hetgeen mede betekende dat [gedaagde 2] de bij de tekeningen behorende (sterkte-)berekeningen diende te maken. Het ongeval was niet geschied als [gedaagde 2] dit goed had gedaan. Het ongeval laat zien hoe ernstig [gedaagde 2] in de uitvoering van de hem gegeven opdracht is tekortgeschoten, aldus dat het schip slechts 1/5e deel van de vereiste langsscheepse sterkte had. Daarom dient [gedaagde 2] Veka tegen de vorderingen van Duikersloot en SON te vrijwaren.
3.9.
[gedaagde 2] verweert zich tegen de vorderingen van Veka door te stellen dat hij op grond van artikel 13.1 van de door hem van toepassing verklaarde Metaalunie-voorwaarden slechts aansprakelijk is voor schade waartegen hij verzekerd is of redelijkerwijs verzekerd behoort te zijn en dat hij niet verzekerd is voor fouten in tekeningen of berekeningen. Op grond van artikel 13.2 van de Metaalunie-voorwaarden is hij niet aansprakelijk voor alle schadeposten. Verder stelt hij niet toerekenbaar tekortgeschoten te zijn in de nakoming van zijn inspanningsverplichting maar dat hij de zorg van een goed opdrachtnemer jegens Veka in acht heeft genomen, meer in het bijzonder te hebben gedaan hetgeen een redelijk bekwaam en vakkundig teken- en adviesbureau op basis van de in juli 2002 beschikbare kennis en kunde zou hebben gedaan. Voor zijn berekeningen heeft hij gebruik gemaakt van de voorschriften van klassenbureau Germanischer Lloyd (verder te noemen: GL), hetgeen een keuze van Veka was en in lijn ligt met hetgeen gebruikelijk is. [gedaagde 2] wist niet noch behoorde te weten dat de GL-Rules niet althans niet zonder meer op een schip met de afmetingen en verhoudingen als de NO LIMIT konden worden toegepast. Bovendien zijn [gedaagde 2]s tekeningen en berekeningen goedgekeurd door de Scheepvaartinspectie, zodat hem niets te verwijten valt. Tijdens de bouw van het casco onder toezicht van GL is evenmin een vermoeden van een ontwerpfout gerezen. Verder mag niet voorbijgegaan worden aan andere mogelijke oorzaken zoals overbelading, slechte lasverbindingen en het gebruik van lichtere materialen. Indien [gedaagde 2] aansprakelijk wordt geacht, dient de schadevergoeding te worden gematigd op grond van de feiten en omstandigheden van het geval. Tot slot beroept [gedaagde 2] zich op eigen schuld van Veka omdat zij het ontwerp niet door een klassenbureau heeft laten keuren terwijl dat wel mogelijk was.
3.10.
Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] zal de rechtbank het rapport uit juli 2006 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid als uitgangspunt nemen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid is namelijk onafhankelijk en naast haar eigen onderzoeksgegevens beschikte zij tevens over de onderzoeksgegevens van andere instanties, zoals TNO, de KLPD en van de Scheepvaartinspectie, zodat haar rapport de rechtbank het meest compleet voorkomt. Bovendien betwisten partijen de onderzoeksresultaten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid op zichzelf niet. [gedaagde 2] vraagt om een aanvullend deskundigenonderzoek naar de door hem genoemde alternatieve oorzaken van het ongeval (overbelading, slechte lasverbindingen en gebruik van lichtere materialen).
3.11.
Blijkens het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft het schip alleen kunnen knikken/plooien omdat de langsscheepse sterkte van het schip onvoldoende was. De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft gezocht naar andere mogelijke oorzaken, zoals fouten in de uitvoering van de constructie, het gebruik van slecht materiaal en overbelading. Maar naar het oordeel van de Onderzoeksraad was het gebrek aan langsscheepse sterkte zodanig, dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat dit de oorzaak van het ongeval is geweest. De rechtbank neemt dit gefundeerde oordeel van de Onderzoeksraad over en verwerpt daarmee het verzoek van [gedaagde 2] om een nader onderzoek naar de gestelde alternatieve oorzaken. De Onderzoeksraad noemt het gebrek in de langsscheepse sterkte een constructiefout. Kern van het geschil tussen Veka en [gedaagde 2] is de vraag of [gedaagde 2] aansprakelijk is voor deze constructiefout.
3.12.
Volgens de Onderzoeksraad hebben de ontwerpers en de Scheepvaartinspectie gebruik gemaakt van ontwerphulpmiddelen zoals benaderingsformules, waarmee bepaald kan worden welke sterkte een schip moet hebben bij een bepaald ontwerp en waardoor specifieke sterkteberekeningen niet uitgevoerd hoeven te worden. Deze hulpmiddelen zijn toegepast omdat dit gebruikelijk is, zonder kritisch te beoordelen of dit in het onderhavige geval mogelijk is. De rechtbank neemt ook dit gefundeerde oordeel van de Onderzoeksraad over. Tussen partijen staat thans vast dat de gehanteerde hulpmiddelen voor de toepassing van de GL-Rules niet voor het onderhavige ontwerp gebruikt hadden mogen worden, terwijl [gedaagde 2] dit feitelijk wel heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] aldus een beroepsfout gemaakt, met het bekende ernstige gevolg. Dat [gedaagde 2] de opdracht had gekregen het casco zo licht mogelijk te houden, dat de toepassing van de GL-Rules gebruikelijk is, dat het hanteren van ontwerphulpmiddelen gebruikelijk is en dat de Scheepvaartinspectie [gedaagde 2] ten onrechte niet voor deze fout heeft behoed, neemt noch op zichzelf noch bezien in samenhang de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor zijn beroepsfout weg. Door de ontwerpopdracht aan te nemen heeft hij zich verbonden tot een concreet resultaat: het maken van correcte tekeningen en correcte sterkteberekeningen, die door de Scheepvaartinspectie moeten worden goedgekeurd. Daaraan doen niet af zijn kennis en kunde, noch het lage tarief dat hij voor zijn werk bij Veka in rekening bracht. Dat de Scheepvaartinspectie [gedaagde 2]s tekeningen en berekeningen goedgekeurd heeft, betekent geenszins dat [gedaagde 2] correcte tekeningen en berekeningen heeft gemaakt en ontslaat hem derhalve niet van zijn aansprakelijkheid.
3.13.
[gedaagde 2] beroept zich op het schadebeperkingsbeding van artikel 13.1 van de Metaalunie-voorwaarden. Die bepaling houdt in dat bij aansprakelijkheid van [gedaagde 2] alleen die schade voor vergoeding in aanmerking komt waartegen hij verzekerd is ofwel redelijkerwijs verzekerd had behoren te zijn. [gedaagde 2] heeft de Metaalunie-voorwaarden van toepassing verklaard bij de acceptatie van de opdracht van Veka en Veka betwist niet dat deze algemene voorwaarden op hun rechtsverhouding van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 13.1 geen beding waarbij de aansprakelijkheid wordt beperkt, maar een beding waarbij de schadevergoedingsplicht wordt beperkt. Datzelfde geldt voor artikel 13.2, inhoudende dat bedrijfsschade, opzichtschade en schade die door opzet of roekeloosheid van hulppersonen is veroorzaakt, niet in aanmerking komen voor vergoeding. De rechtbank volgt het standpunt van Veka dat het beroep van [gedaagde 2] op artikel 13.1 in de omstandigheden van het onderhavige geval onredelijk bezwarend is. [gedaagde 2] heeft weliswaar een aansprakelijkheidsverzekering, maar daarin is de dekking van aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een fout in een ontwerp, berekening, tekening of advies uitgesloten. Dat wil zeggen dat [gedaagde 2] voor een beroepsfout in zijn kernactiviteiten nimmer hoeft te betalen, terwijl hij met die activiteiten wel de inkomsten genereert waarmee hij in zijn levensonderhoud voorziet. Gelet op de ernst van de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid vastgestelde fout van [gedaagde 2] en gelet op de ernstige gevolgen die deze beroepsfout had kunnen hebben voor de veiligheid van personen, voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer en voor het vermogen van opdrachtgever Veka, moet naar het oordeel van de rechtbank het beroep van Veka op vernietigbaarheid van dit beding slagen. Op de vernietigbaarheid van artikel 13.2 doet Veka geen beroep, zodat de schadevergoedingsplicht van [gedaagde 2] zich niet uitstrekt tot onder meer bedrijfsschade. Volgens [gedaagde 2] valt de schadepost ‘tijdverlet’ met een bedrag van € 135.589,01 onder bedrijfsschade, hetgeen door Veka niet wordt betwist. Gelet op de ernst van de beroepsfout van [gedaagde 2] ziet de rechtbank geen aanleiding om de vergoedingsplicht van [gedaagde 2] te matigen.
3.14.
Het beroep van [gedaagde 2] op eigen schuld van Veka kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Weliswaar had Veka de tekeningen en berekeningen van [gedaagde 2] kunnen laten keuren door een klassenbureau, maar uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid komt naar voren dat dit bij het ontwerp en de bouw van binnenvaartschepen niet gebruikelijk is. Bovendien zijn de tekeningen en berekeningen van [gedaagde 2] gekeurd door de Scheepvaartinspectie. [gedaagde 2] stelt niet wat Veka had moeten noodzaken om zijn tekeningen en berekeningen desondanks voor te leggen aan een klassenbureau.
3.15.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 2] een ernstige beroepsfout heeft gemaakt, dat [gedaagde 2] daarmee toerekenbaar en onherstelbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenis jegens Veka, dat [gedaagde 2] in zoverre jegens Veka aansprakelijk is, maar dat zijn verplichting tot vergoeding van de door Veka uit dien hoofde geleden schade niet de contractueel uitgesloten bedrijfsschade omvat. Veka heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 2] tevens een onrechtmatige daad is jegens haar, zodat de vordering sub 3 jegens [gedaagde 2] zal worden afgewezen. De rechtbank zal de schadevergoedingsplicht van [gedaagde 2] in redelijkheid vaststellen op een bedrag van EUR 715.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat Veka uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst in de hoofdzaak een schadebedrag aan SON en/of Duikersloot heeft betaald en over het totaalbedrag dat Veka aan SON en/of Duikersloot heeft betaald, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.16.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van Veka worden tot op heden begroot op een bedrag van EUR 11.681,32, samengesteld uit een bedrag van EUR 71,32 aan explootkosten en een bedrag van EUR 11.610,- aan salaris advocaat.
Staat
3.17.
Aan haar vorderingen jegens de Staat legt Veka de stelling ten grondslag dat het ongeval hoofdzakelijk althans evenzeer te wijten is aan fouten c.q. structureel inadequate taakuitoefening door de Scheepvaartinspectie, die de verkeerde aanname van [gedaagde 2] in de ontwerpberekening ten onrechte niet heeft getoetst doch zonder meer als correct heeft aangenomen, en de onjuistheid van die aanname mitsdien niet heeft opgemerkt en het schip aldus ten onrechte heeft gecertificeerd. Aan het keurings- en certificeringsproces van de Scheepvaartinspectie kleven fundamentele gebreken. Daarom is het ongeval van het schip NO LIMIT tenminste evenzeer te wijten aan de ernstige fouten en nalatigheden van de Scheepvaartinspectie bij de uitvoering van de aan haar opgedragen keuring en controle van de aangeboden ontwerptekeningen en berekeningen, zodat Veka recht en belang heeft om ook de Staat in vrijwaring op te roepen.
3.18.
De Staat verweert zich tegen de vorderingen van Veka door onder meer te stellen dat zij geen aansprakelijkheid erkent voor door de Scheepvaartinspectie gemaakte fouten omdat niet wordt voldaan aan het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 6:163 BW. De door de Scheepvaartinspectie geschonden norm (zoals de Herziene Rijnvaartakte, het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn en de zorgvuldigheidsnorm bij het afgeven van certificaten) strekt niet tot bescherming van het individuele vermogensbelang van Veka. De Staat verwijst in dit verband onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2004 inzake Duwbak Linda (LJN: AO6012). Ook beroept de Staat zich op eigen schuld van Veka, omdat Veka voor [gedaagde 2] als hulppersoon heeft gekozen en het handelen van [gedaagde 2] de directe en enige oorzaak van de schade van Veka is.
3.19.
Zoals eerder aangehaald is de Onderzoeksraad voor Veiligheid van oordeel dat niet alleen [gedaagde 2] maar ook de Scheepvaartinspectie van ontwerphulpmiddelen gebruik heeft gemaakt zonder zich kritisch af te vragen of dat voor het onderhavige ontwerp mogelijk is. De hulpmiddelen zijn toegepast buiten het geldigheidsgebied waarvoor ze ooit zijn gemaakt, ook door de Scheepvaartinspectie. Volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft de Scheepvaartinspectie genoegen genomen en gewerkt met een onvolledig dossier en heeft zij haar controleberekeningen onvolledig en primitief uitgevoerd. Verder is de Onderzoeksraad voor Veiligheid van oordeel dat de Scheepvaartinspectie onvoldoende kritisch is geweest over haar eigen rol door geen gedegen basisanalyse van het voorliggende ontwerp te maken en niet te onderkennen dat de schaalvergroting tot onvermoede effecten kan leiden. De rechtbank neemt dit oordeel van de Onderzoeksraad over.
3.20.
De Staat erkent dat de Scheepvaartinspectie de ontwerpfout in de tekeningen en berekeningen van [gedaagde 2] niet heeft onderkend en te weinig kritisch is geweest bij de keuring van de tekeningen van [gedaagde 2]. Zij stelt echter daarmee nog niet aansprakelijk te zijn voor de door Veka geleden schade. De Onderzoeksraad voor Veiligheid bevestigt het standpunt van de Staat dat de toezichthoudende taak van de Scheepvaartinspectie gezien moet worden in het licht van de bevordering van de veiligheid van de scheepvaart op de Nederlandse binnenwateren. Met andere woorden: de taken van de Scheepvaartinspectie zijn gericht op bescherming van het algemeen belang bij veiligheid op de Nederlandse binnenwateren, niet op bescherming van individuele belangen van de partij die tekeningen en berekeningen ter keuring aan de Scheepvaartinspectie voorlegt. Dat betekent dat het individuele, vermogensrechtelijke belang van de eigenaar van het nog te bouwen casco al helemaal niet wordt beschermd door de zorgvuldigheidsnorm die de Scheepvaartinspectie bij zijn keuringen in acht moet nemen. Veka stelt tot slot dat sprake is van grove schuld danwel roekeloosheid zijdens de Scheepvaartinspectie. Hoewel aan Veka toegegeven kan worden dat de Scheepvaartinspectie het nodige kan worden verweten, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid niet volgen dat de Scheepvaartinspectie roekeloos heeft gehandeld of dat haar grove schuld treft.
3.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Veka jegens de Staat worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Veka worden veroordeeld in de proceskosten van de Staat. Deze kosten worden begroot op een bedrag van EUR 16.277,-, samengesteld uit EUR 4.667,- aan vastrecht en EUR 11.610,- aan salaris advocaat. Tevens zal de wettelijke rente over deze kostenveroordeling worden toegewezen vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan Veka.
4. De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichting een deugdelijke sterkteberekening te maken en uit dien hoofde jegens Veka schadeplichtig is;
veroordeelt [gedaagde 2] om ten titel van schadevergoeding en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Veka te betalen de somma van EUR 715.000,- (zeg: zevenhonderdvijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat Veka uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst in de hoofdzaak een schadebedrag aan SON en/of Duikersloot heeft betaald en over het totaalbedrag dat Veka aan SON en/of Duikersloot heeft betaald, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure voorzover gevallen aan de zijde van Veka, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 11.681,32;
veroordeelt Veka in de kosten van deze procedure voorzover gevallen aan de zijde van Zandtrans, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 16.277,- ;
veroordeelt Veka in de kosten van deze procedure, voorzover gevallen aan de zijde van de Staat, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 16.277,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vincent, mr. Van Geloven en mr. De Weert en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.?