Zie de aan deze conclusie als bijlage gehechte plattegrond (bron: www.google.nl/maps).
HR, 16-04-2019, nr. 17/03566
ECLI:NL:HR:2019:437
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
17/03566
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:437, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:191
ECLI:NL:PHR:2019:191, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:437
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0206
NbSr 2019/154
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Overtreding messenverbod, art. 2.5.1 APV Amsterdam. Bewijsklacht. Uit gebezigde b.m. kan niet z.m. volgen dat verdachte mes bij zich heeft gehad "op of aan de door de burgemeester krachtens art. 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor publiek toegankelijk gebouw". Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat A-straat, gelet op begrenzingen van aangewezen gebied zoals deze blijken uit zich bij aan HR toegezonden stukken bevindende, in b.m. vermelde, Bm-Besluit deels binnen en deels buiten aangewezen gebied valt en uit door Hof gebruikte b.m. niet met voldoende duidelijkheid valt op te maken in welk gedeelte van A-straat verdachte is staande gehouden. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
16 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/03566
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 november 2016, nummer 23/001491-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in strijd met een verbod op 14 juni 2012 te Amsterdam, op of aan de door de Burgemeester krachtens artikel 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor het publiek toegankelijk gebouw, de Jan Evertsenstraat, bij zich heeft gehad een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, dat niet zodanig was ingepakt dat het niet geschikt was voor onmiddellijk gebruik."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een ambtsedig proces-verbaal nr. 000002639691, op
7 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (hoofdagent).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant] zag/constateerde, dan wel stelde na onderzoek vast, dat een persoon een feit pleegde dat is gecodeerd als feitnummer F123 en dat als volgt is omschreven in de tekstenbundel van de Commissie Feiten en Tarieven van het Ministerie van Justitie:
Op door het college aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich hebben.
Overtredingsgegevens/waarneming
Datum: 14 juni 2012
Plaats: Amsterdam
Gemeente: Amsterdam
Locatie: Jan Evertsenstraat
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg.
Personalia verdachte
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant] , desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1978
Geboortegemeente: [geboortedatum]
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [postcode 1] Nederland
Verklaring verdachte
Nadat ik, [verbalisant] , de verdachte had meegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, verklaarde deze:
"Ik heb het bij me om dozen open te maken."
3. Een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding
PL1305 2012156241-2, op 14 juni 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op donderdag 14 juni 2012 was ik, in uniform gekleed en met assistentiedienst belast. Wij bevonden ons op het Leidseplein te Amsterdam. Aldaar kreeg ik een melding van de centrale meldkamer Amsterdam om te gaan naar de Jan Evertsenstraat alwaar een zware mishandeling had plaatsgevonden. Ter plaatse werd ik aangesproken door een man genaamd [betrokkene 1] . Ik zag dat de mond van [betrokkene 1] onder het bloed zat. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: "Dat is de man die mij heeft geslagen. Hij heeft mijn kaak gebroken". Ik, [verbalisant] , heb vervolgens de man staande gehouden. De man die de mishandeling zou hebben gepleegd bleek te zijn [verdachte] . Nadat ik hem had aangehouden heb ik hem gevraagd of hij scherpe voorwerpen bij zich had. [verdachte] gaf aan dat hij in zijn rechterjaszak een mes had zitten. Ik heb vervolgens het mes uit zijn jaszak gehaald. Ik, [verbalisant] , heb het mes uit zijn jaszak gehaald.
4. Een geschrift, te weten een Bm-besluit van de gemeente Amsterdam van 28 maart 2012 van mr. E.E. van der Laan:
BESLUIT: Brengt ter algemene kennis dat op 23 maart 2012 is besloten te bepalen dat de onder II aangewezen gebieden verboden is messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben, tenzij deze zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.
Dit besluit treedt in werking op 2 april 2012."
2.3.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte een mes bij zich heeft gehad "op of aan de door de burgemeester krachtens art. 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor publiek toegankelijk gebouw". Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de Jan Evertsenstraat, gelet op de begrenzingen van het aangewezen gebied zoals deze blijken uit het zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindende, hiervoor in bewijsmiddel 4 vermelde,
Bm-Besluit deels binnen en deels buiten het aangewezen gebied valt en uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen niet met voldoende duidelijkheid valt op te maken in welk gedeelte van de Jan Evertsenstraat de verdachte is staande gehouden.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019.
Conclusie 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid of de verdachte is staande gehouden binnen het gebied waar een messenverbod van kracht is. Naar de mening van de AG is dit niet het geval en het advies aan de Hoge Raad is het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Nr. 17/03566 Zitting: 5 maart 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam bij verstek op 3 november 2016 wegens “overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. T.M.D. Buruma en mr. F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in strijd met een verbod op 14 juni 2012 te Amsterdam, op of aan de door de Burgemeester krachtens artikel 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor het publiek toegankelijk gebouw, de Jan Evertsenstraat, bij zich heeft gehad een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, dat niet zodanig was ingepakt dat het niet geschikt was voor onmiddellijk gebruik.”
3.2. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen zijn weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2016. Deze houden in:
“1. Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016.
2. Een ambtsedig proces-verbaal nr. 000002639691, op 7 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (hoofdagent).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant] zag/constateerde, dan wel stelde na onderzoek vast, dat een persoon een feit pleegde dat is gecodeerd als feitnummer F123 en dat als volgt is omschreven in de tekstenbundel van de Commissie Feiten en Tarieven van het Ministerie van Justitie:
Op het door het college aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich hebben.
Overtredingsgegevens / waarneming
datum: 14 juni 2012
plaats: Amsterdam
gemeente: Amsterdam
locatie: Jan Evertsenstraat
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg.
Personalia verdachte
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant] , desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1978
Geboortegemeente: [geboorteplaats] in Joegoslavië
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [postcode 1] Nederland
Verklaring verdachte
Nadat ik, [verbalisant] , de verdachte had meegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, verklaarde deze:
“Ik heb het bij me om dozen open te maken.”
3. Een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding PL1305 2012156241-2, op 14 juni 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op donderdag 14 juni 2012 was ik, in uniform gekleed en met assistentiedienst belast. Wij bevonden ons op het Leidseplein te Amsterdam. Aldaar kreeg ik een melding van decentrale meldkamer Amsterdam om te gaan naar de Jan Evertsenstraat alwaar een zware mishandeling had plaatsgevonden. Ter plaatse werd ik aangesproken door een man genaamd [betrokkene 1] .
Ik zag dat de mond van [betrokkene 1] onder het bloed zat. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: “Dat is de man die mij heeft geslagen. Hij heeft mijn kaak gebroken”. Ik, [verbalisant] , heb vervolgens de man staandegehouden. De man die de mishandeling zou hebben gepleegd bleek te zijn [verdachte] .
Nadat ik hem had aangehouden heb ik hem gevraagd of hij scherpe voorwerpen bij zich had. [verdachte] gaf aan dat hij in zijn rechterjaszak een mes had zitten. Ik heb vervolgens het mes uit zijn jaszak gehaald. Ik [verbalisant] heb het mes uit zijn jaszak gehaald.
4. Een geschrift, te weten een Bm-besluit van de gemeente Amsterdam van 28 maart 2012 van mr. E.E. van der Laan:
BESLUIT: Brengt ter algemene kennis dat op 23 maart 2012 is besloten te bepalen dat de onder II aangewezen gebieden verboden is messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben, tenzij deze zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.
Dit besluit treedt in werking op 2 april 2012.”
3.3. De klacht komt erop neer dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de locatie waar de verdachte een mes bij zich zou hebben gehad, was gelegen “op of aan de door de Burgermeester krachtens art. 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor publiek toegankelijk gebouw”.
3.4. Wat betreft de locatie waar de verdachte is staande gehouden, kan uit de bewijsmiddelen 2 en 3 niet méér worden afgeleid dan dat deze aanhouding heeft plaatsgevonden op de Jan Evertsenstraat te Amsterdam. Het BM-besluit, waarnaar het hof verwijst in bewijsmiddel 4, houdt in dat het gebied in Amsterdam West waar het messenverbod van kracht was onder andere wordt begrensd door de Otheliuskade, de Jan van Galenstraat en de Admiraal de Ruijterweg. Hierbij doorkruist de Ortheliuskade de Jan Evertsenstraat en dit betekent dat het westelijke deel van de Jan Evertsenstraat buiten het gebied valt waar het bedoelde messenverbod van kracht is.1.
3.5. Door bewezen te verklaren dat de verdachte, door zich met een mes in de Jan Evertsenstraat te begeven, zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van het messenverbod, heeft het hof kennelijk vastgesteld dat de verdachte zich bevond in het oostelijke gedeelte van deze straat, alwaar het messenverbod van kracht was. Waarop het hof deze vaststelling heeft gebaseerd is mij niet duidelijk, nu uit de bewijsmiddelen en uit de overige gedingstukken niet blijkt in welk deel van de Jan Evertsenstraat de verdachte is staande gehouden. De klacht dat de bewezenverklaring niet volgt uit de bewijsmiddelen komt mij daarom gegrond voor.2.
3.6. Het middel slaagt.
4. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof in zijn arrest – in strijd met het bepaalde in art. 3, aanhef en onder h en onder j, van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) – niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die de opgelegde straffen hebben bepaald.
4.1. Het aantekening mondeling arrest houdt onder meer in:
“AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Voorvragen
(...)
Beslissing omtrent het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 24 september 2013 onder CJIB nummer 1132542000978081.
Inhoud van de tenlastelegging
Overeenkomstig de inleidende dagvaarding.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De inhoud van:
de hiervoor onder 2 en 3 vermelde processen-verbaal en het onder 4 vermelde besluit voor zover weergegeven.
De in voormelde bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het tenlastegelegde en hierna bewezenverklaarde feit door verdachte is begaan.
De bewezenverklaring
Het tenlastegelegde feit, gepleegd door verdachte met dien verstande dat:
hij in strijd met een verbod op 14 juni 2012 te Amsterdam, op of aan de door de Burgemeester krachtens artikel 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor het publiek toegankelijk gebouw, de Jan Evertsenstraat, bij zich heeft gehad een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, dat niet zodanig was ingepakt dat het niet geschikt was voor onmiddellijk gebruik.
Kwalificatie
Overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam.
Toegepaste artikelen
Artikel 2.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit en van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Opgelegde straf
Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 180,00 (honderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straf passend en geboden.”
4.2.
Met de verwijzing naar 'al het vorenstaande' heeft het Hof de opgelegde geldboete gemotiveerd met de standaard motivering en kennelijk zowel gedoeld op het bewezenverklaarde feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan als op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De zaak is in hoger beroep bij verstek behandeld zodat door of namens de verdachte niets is aangevoerd wat het hof tot een nadere motivering noopte. Gelet hierop kon het hof met de standaard motivering volstaan.
4.3.
De nadere motiveringseisen die op grond van art. 359 lid 6 Sv worden gesteld aan de inhoud van een vonnis of arrest, zijn van toepassing indien sprake is van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt en derhalve in de zaak tegen de verdachte niet van toepassing.
4.4.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2019
Vergelijk in dit verband ook HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:662 en mijn conclusie daaraan voorafgaand.