CRvB, 09-04-2014, nr. 12-3962 AWBZ
ECLI:NL:CRVB:2014:1374
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
09-04-2014
- Zaaknummer
12-3962 AWBZ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1374, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 09‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 mei 2011, getiteld ‘definitieve toekenningsbeschikking pgb 2010’, heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2010 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 3.534,29 van appellant teruggevorderd. De in bezwaar overgelegde zorgovereenkomst is onvolledig, omdat hierin niet de gegevens van de zorgverlener staan vermeld. Bovendien gaat het niet om een destijds opgestelde zorgovereenkomst. De overgelegde betalingsbewijzen zijn in het licht van de onvolledige zorgovereenkomst onvoldoende voor het oordeel dat daadwerkelijke betaling aan de gestelde zorgverlener heeft plaatsgevonden. Met de in bezwaar overgelegde stukken heeft appellant niet alsnog een toereikende opgave en verantwoording over het gebruik van het aan hem toegekende voorschot aan pgb afgelegd.
12/3962 AWBZ
Datum uitspraak: 9 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juni 2012, 11/4197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Agis Zorgverzekeringen N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Namens appellant is
mr. Hoogendoorn verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.A. Wood.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft appellant een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 september 2010 tot een bedrag van € 3.534,29. De toekenning is gebaseerd op de aan appellant verleende indicatie ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfunctie Begeleiding in dagdelen
1.2.
Bij besluit van 17 september 2010, getiteld ‘verantwoordingsbeschikking 2010’, heeft het Zorgkantoor aan appellant te kennen gegeven dat het door hem verantwoorde bedrag van
€ 3.341,40 akkoord is bevonden. Bij brief van 27 september 2010 heeft het Zorgkantoor aan appellant bericht dat een aantal willekeurig geselecteerde budgethouders intensief wordt gecontroleerd en in dat kader aan hem verzocht onder meer getekende zorgovereenkomsten en declaraties/facturen/loonstroken overeenkomstig het verantwoordingsformulier aan het Zorgkantoor toe te sturen.
1.3.
Bij besluiten van 21 december 2010 en 26 mei 2011, beide getiteld ‘verantwoordingsbeschikking 2010’, heeft het Zorgkantoor naar aanleiding van de intensieve controle aan appellant te kennen gegeven dat de verantwoorde bedragen niet akkoord zijn bevonden en dat een bedrag van € 3.424,40 is afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 27 mei 2011, getiteld ‘definitieve toekenningsbeschikking pgb 2010’, heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2010 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van
€ 3.534,29 van appellant teruggevorderd. Het Zorgkantoor heeft het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 23 november 2011 (bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor, samengevat, ten grondslag gelegd dat in de op 8 november 2011 ontvangen zorgovereenkomst de gegevens van de zorgverlener niet staan vermeld, dat de ingangsdatum van de zorgovereenkomst ontbreekt, dat de zorgovereenkomst is geantedateerd en dat de ingeleverde betalingsbewijzen niet zijn aan te merken als doorslaggevend bewijs van daadwerkelijke betaling voor geleverde zorg door de gestelde zorgverlener.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De in bezwaar overgelegde zorgovereenkomst is onvolledig, omdat hierin niet de gegevens van de zorgverlener staan vermeld. Bovendien gaat het niet om een destijds opgestelde zorgovereenkomst. De in bezwaar overgelegde betalingsbewijzen zijn in het licht van de onvolledige zorgovereenkomst onvoldoende voor het oordeel dat daadwerkelijke betaling aan de gestelde zorgverlener [naam zorgverlener]heeft plaatsgevonden. Met de in bezwaar overgelegde stukken heeft appellant daarom niet alsnog een toereikende opgave en verantwoording over het gebruik van het aan hem toegekende voorschot aan pgb afgelegd.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de oude zorgovereenkomst zodanig vies en verfomfaaid is, dat een nieuwe overeenkomst is opgemaakt. De betalingen zijn voldoende aangetoond met kwitanties. Deze vormen tussen partijen dwingend bewijs van betaling. Het valt daarom niet in te zien waarom jegens derden geen bewijskracht aan kwitanties zou toekomen. Appellant heeft bankafschriften overgelegd waaruit de geldopnames blijken die zijn gebruikt voor de contante betalingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust en maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De in hoger beroep overgelegde bankafschriften vermelden contante pinopnamen in de maanden januari, april, mei, juni en augustus 2010. Het gaat om veertien pinopnamen variërend in bedragen van € 80,- tot € 500,-. Het totaalbedrag van de pinopnamen bedraagt € 4.110,-. Deze pinopnamen vormen - nog los van het feit dat ze in hoogte afwijken van de gestelde betalingen voor geleverde zorg - onvoldoende bewijs dat ze zijn aangewend voor de geïndiceerde
AWBZ-zorg. Reeds hierom komt aan de betalingsbewijzen onvoldoende bewijskracht toe. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant met de overgelegde bankafschriften niet alsnog het gebruik van het aan hem toegekende voorschot aan pgb afdoende heeft verantwoord.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.3.
Ten overvloede overweegt de Raad het volgende. Zoals beschreven in 1.2 en 1.3 heeft het Zorgkantoor, voorafgaand aan het vaststellingsbesluit van 27 mei 2011, een drietal zogenoemde verantwoordingsbeschikkingen 2010 genomen. In de eerste beschikking heeft het Zorgkantoor het door appellant verantwoorde bedrag akkoord bevonden, waarna in verband met een intensieve controle twee afwijzende beschikkingen zijn gevolgd. Deze handelwijze is weinig inzichtelijk voor de budgethouder, vindt onvoldoende grondslag in hetgeen bij of krachtens de AWBZ is bepaald en kan tot misverstanden leiden bij budgethouders over de status van de door hen afgelegde verantwoording en de ter zake door het Zorgkantoor gedane mededelingen. Voorts wordt het voor de budgethouder onnodig ingewikkeld te bepalen op welk moment rechtsmiddelen moeten worden aangewend.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A.J. Schaap en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting
ew