Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-04-2018, nr. C/02/343035/ HA RK 18-56
ECLI:NL:RBZWB:2018:2551
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
18-04-2018
- Zaaknummer
C/02/343035/ HA RK 18-56
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2018:2551, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18‑04‑2018; (Wraking)
Uitspraak 18‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Wraking
Partij(en)
beslissing
RECHTBANK
Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/343035/ HA RK 18-56
Beslissing van 18 april 2018
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoekster].,
gevestigd te [woonplaats],
verder te noemen verzoekster.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de openbare zitting van de economische politierechter [naam rechter], waarin opgenomen het namens verzoekster op die zitting tegen hem mondeling gedaan verzoek tot wraking;
- het door [bestuurder], bestuurder van verzoekster, bij e-mail van 4 april 2018 gedaan verzoek tot verdaging van de door wrakingskamer vastgestelde behandeling van het wrakingsverzoek;
- het door de griffier aan [bestuurder] op 4 april 2018 verzonden e-mailbericht, waarbij dit verzoek (gemotiveerd) is afgewezen;
- de van [bestuurder] op 10 april 2018 ingekomen faxbrief;
- de processtukken in na te noemen strafzaak, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek op 12 april 2018 ter zitting van de wrakingskamer, waarbij is verschenen [naam rechter], voornoemd. Ofschoon verzoekster alsook de officier van justitie beiden op behoorlijke wijze van het behandelingstijdstip in kennis zijn gesteld, zijn zij niet verschenen.
2. Het verzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van [naam rechter] (hierna te noemen de rechter), als economisch politierechter belast met de behandeling van het namens verzoekster ingestelde verzet tegen de strafbeschikking van de officier van de officier van justitie van 29 augustus 2017 (parketnummer [parketnummer]).
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.
3. De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek
3.1.
Bij de hiervoor genoemde strafbeschikking is door de officier van justitie aan verzoekster als sanctie ter zake van een milieudelict (bodemverontreiniging door lekkende flessen vloeibaar wasmiddel) een geldboete van € 2500,00 opgelegd. Namens verzoekster is tegen die beschikking op 11 oktober 2017 het rechtsmiddel van verzet ingesteld.
3.2.
De rechter heeft ter zitting van 21 maart 2018 een aanvang gemaakt met behandeling van het verzet. Naast [bestuurder] als bestuurder van verzoekster was ter zitting tevens aanwezig [naam], woonachtig te [plaatsnaam], die zich daarbij presenteerde als gemachtigde van verzoekster. Verzoekster, althans [bestuurder] namens haar, heeft de rechter ter zitting gewraakt. Van die zitting is opgemaakt het hiervoor onder 1. genoemde proces-verbaal, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3.3.
Verzoekster, althans haar bestuurder [bestuurder] (hierna te noemen [bestuurder]), heeft bij op 10 april 2018 ingekomen faxbrief (eveneens hiervoor onder 1. genoemd), het wrakingsverzoek nader onderbouwd. Daartoe wordt aangevoerd dat [bestuurder] door de rechter onvoldoende gehoord is en dat hij daarvoor ook niet eens de kans kreeg; dat bovendien de rechter het voorlezen van het schriftelijk verweer van [bestuurder] niet heeft toegestaan; dat de rechter verzoekster alle door de officier van justitie aangeleverde verwijten direct verweet en dat het leek dat hij de zaak direct wilde sluiten, en verder dat de rechter bij [bestuurder] erop aandrong uitleg te geven waarom hij tijdens het politieverhoor zich had beroepen op zijn zwijgrecht. [bestuurder] meent dat hierdoor zijn rechten zijn geschonden.
4. Het standpunt van de rechter
4.1.
De rechter betwist dat hij jegens verzoekster blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid, dan wel daartoe de schijn zou hebben gewekt. Hij verwijst daarvoor naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal. Voorts betwist de rechter dat hij het voorlezen van een pleitnota zou hebben geweigerd. Hij heeft dit, naar zijn zeggen, zij met enige aarzeling, toegestaan. Aan dit voorlezen is echter vanwege het doen van het wrakingsverzoek niet toegekomen.
5. De beoordeling
5.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte of het Openbaar Ministerie een rechter die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid
voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud onweersproken is gebleven, en dat als uitgangspunt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek heeft te gelden, biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stellingen van verzoekster. Uit dit proces-verbaal blijkt van een regulier verloop van de behandeling van de zaak door de rechter ter zitting, waarbij de door de rechter gestelde vragen louter waren toegespitst op waarheidsvinding, zoals dit bij een onderzoek ter zitting behoort te zijn.
5.4.
Ook de aangevoerde omstandigheid dat de rechter het voordragen van een pleitnota niet zou hebben toegestaan, is, nu dit de door de rechter is betwist, niet aannemelijk geworden. Indien om wraking is verzocht, wordt het onderzoek ter zitting geschorst. Het niet toestaan de pleitnota voor te dragen nadat verzoekster had verzocht om wraking is daarom terecht. Verder merkt de wrakingskamer nog op dat met het middel van wraking niet kan worden opgekomen tegen processuele beslissingen. Dit ligt anders wanneer een dergelijke beslissing dermate onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Hiervan is niet gebleken.
5.5.
Naar oordeel van de wrakingskamer lijkt, naar uit het zittingsproces-verbaal kan worden afgeleid, het doen van het wrakingsverzoek geïnitieerd door de op zitting tevens aanwezige [naam], toen deze (vooralsnog) niet door de rechter als gemachtigde van verzoekster was toegelaten en door de rechter de bevoegdheid van die [naam] tot het namens verzoekster instellen van het verzet aan de orde heeft gesteld. Nog daargelaten dat verzoekster deze omstandigheden niet mede aan haar wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, kunnen ook deze omstandigheden niet tot een gerechtvaardigde wraking van de rechter leiden.
5.6.
Nu geen verdere gronden zijn aangevoerd behoort het wrakingverzoek te worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer [parketnummer] zal worden voortgezet in de stand waarin het geding zich bevond ten tijde van de schorsing als gevolg van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 18 april 2018 door mrs. van Kralingen, Hopmans en van Roij, in aanwezigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--