NJB 2020/2316:Uitreiking dagvaarding aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) en er ook geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, art. 588 lid 1, aanhef en onder b sub 3°, (oud) Sv: onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan onder meer niet worden aangenomen, indien het ernstige vermoeden bestaat dat de verdachte een vreemdeling is die op grond van art. 2.6 lid 1 Wet BRP jo art. 21 lid 1, aanhef en onder f, Besluit BRP niet in aanmerking komt voor inschrijving als ingezetene in de BRP, en niet door middel van een voor het Openbaar Ministerie toegankelijk registratiesysteem is onderzocht of hij verblijft in een door het Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen. Indien bij dat onderzoek een verblijfplaats in zo’n accommodatie aan het licht komt, moet die worden aangemerkt als de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. Een vreemdeling die geen toelating heeft tot Nederland en verblijft in een overheidsopvang voor vreemdelingen, komt gedurende de eerste zes maanden van het verblijf in Nederland niet in aanmerking voor inschrijving in de BRP. In casu kon het hof oordelen dat de dagvaarding geldig is betekend en dat niet het voormelde ernstige vermoeden bestond. De omstandigheid in casu dat de ID-staat SKDB een V-nummer (vreemdelingennummer) van de verdachte vermeldt en inhoudt dat de verdachte geen verblijfstitel (meer) heeft, biedt namelijk onvoldoende grond voor dat ernstige vermoeden, in aanmerking genomen dat uit de stukken van het geding moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding al langer dan zes maanden in Nederland verbleef. Vervanging door artikel 36e Sv van art. 588 (oud) Sv bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB: met die wijziging is de in art. 588 lid 1, aanhef en onder b sub 3°, (oud) Sv voorgeschreven uitreiking aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de BRP, en ook geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, vervallen. Dat heeft in het bovenstaande geen wijziging gebracht. Indien thans het voormelde ernstige vermoeden bestaat, kan niet worden aangenomen dat geen uitreiking op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv heeft kunnen plaatsvinden vanwege onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats, als niet het voormelde onderzoek heeft plaatsgevonden