Hof 's-Hertogenbosch, 03-10-2006, nr. C04/00380
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ0557
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-10-2006
- Zaaknummer
C04/00380
- LJN
AZ0557
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ0557, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑10‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof acht het te betreuren dat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om de omvang en de kosten van het onderzoek te matigen en met elkaar te rade te gaan over de benoeming van één deskundige, hoewel zij beiden stellen dat hun voorkeur uitgaat naar één deskundige, in plaats van drie. Het hof zal bij deze stand van zaken overgaan tot de benoeming van drie deskundigen [..] Wat betreft het commentaar van partijen op de vraagstelling van het hof in r.o. 4.7.5 overweegt het hof het volgende. [..] Het hof laat het aan de deskundigen over te bepalen welke van de vele reeds aanwezige rapporten zij bij het beantwoorden van de vragen in aanmerking nemen en welke waarde zij daaraan toekennen. Indien de deskundigen een feitelijke keuring noodzakelijk achten, beslist het hof reeds nu dat [naam paard] in dat geval ten behoeve van dat onderzoek tijdelijk gestald wordt bij (een van de) deskundigen of op ander door de deskundigen te bepalen neutraal terrein. De deskundigen dienen in dat geval tevens te bepalen hoelang vóór het onderzoek [naam paard] elders wordt gestald. [..] Ter bevordering van de duidelijkheid voor de deskundigen zal het hof de door de deskundigen te beantwoorden vragen hieronder opnieuw formuleren.
Partij(en)
typ. LD
rolnr. C0400380/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 3 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE], mede h.o.d.n. STAL LE SURSAULT,
wonende en zaakdoende te [plaats], geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Benner,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 april 2006 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 110155/HA ZA 02-1093 gewezen vonnis van 14 januari 2004.
6. Het tussenarrest van 11 april 2006
Bij genoemd arrest heeft het hof de stukken weer in handen van partijen gesteld voor het nemen van een akte door beide partijen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
[appellant] heeft een akte uitlaten deskundigenonderzoek genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken opnieuw overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
8.1.
[appellant] stelt voor één deskundige te benoemen en wel [deskundige] van de dierenkliniek [naam] te [plaats]. Indien [geïntimeerde] aan een eigen deskundige vast zou houden wenst [appellant] dat zowel [deskundige] als die deskundige worden benoemd, en dat de beide deskundigen samen een derde deskundige benoemen.
[appellant] stelt verder enkele aanpassingen voor in de vraagstelling aan de deskundige(n).
8.2.
[geïntimeerde] stelt dat hij niet bekend is met [deskundige], maar niet wenst dat deze of enige dierenarts uit de omgeving van Breda tot deskundige wordt benoemd aangezien [appellant] overal bekendheid heeft gegeven aan zijn geschil met [geïntimeerde].
[geïntimeerde] heeft voorkeur voor één deskundige en stelt voor een deskundige van de Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit te Utrecht, of anders [deskundige 2] van de dierenkliniek [plaats].
Ook [geïntimeerde] stelt aanpassingen voor in de vraagstelling aan de deskundige(n).
8.3.
Het hof acht het te betreuren dat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om de omvang en de kosten van het onderzoek te matigen en met elkaar te rade te gaan over de benoeming van één deskundige, hoewel zij beiden stellen dat hun voorkeur uitgaat naar één deskundige, in plaats van drie.
Het hof zal bij deze stand van zaken overgaan tot de benoeming van drie deskundigen, en wel [deskundige], [deskundige 2] en [deskundige 3] van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit te Utrecht, die zich alledrie bereid hebben verklaard een benoeming, met de anderen, te aanvaarden.
8.4.
Wat betreft het commentaar van partijen op de vraagstelling van het hof in r.o. 4.7.5 overweegt het hof het volgende.
Het hof zal vraag 1 duidelijker formuleren, nu partijen aangeven de formulering onvoldoende helder te vinden.
Het is niet zinvol te specificeren, zoals [geïntimeerde] bepleit, wat de reeds uitgebrachte rapportages wel en niet inhouden, aangezien de deskundigen dat aan de hand van de stukken zelf kunnen constateren.
Het hof laat het aan de deskundigen over te bepalen welke van de vele reeds aanwezige rapporten zij bij het beantwoorden van de vragen in aanmerking nemen en welke waarde zij daaraan toekennen.
Indien de deskundigen een feitelijke keuring noodzakelijk achten, beslist het hof reeds nu dat [naam paard] in dat geval ten behoeve van dat onderzoek tijdelijk gestald wordt bij (een van de) deskundigen of op ander door de deskundigen te bepalen neutraal terrein. De deskundigen dienen in dat geval tevens te bepalen hoelang vóór het onderzoek [naam paard] elders wordt gestald.
De door [geïntimeerde] voorgestelde formulering van een aantal vragen zal het hof niet overnemen nu deze enerzijds uitgaan van niet vaststaande veronderstellingen, dan wel betrekking hebben op sportpaarden in het algemeen in plaats van op dit specifieke paard.
In vraag 4 wordt niet verondersteld dat [geïntimeerde] het paard eigenhandig heeft beslagen, maar om te voorkomen dat ook de deskundigen dit verkeerd lezen zal het hof de vraagstelling verduidelijken.
Of de toestand van het gebit van het paard relevant is voor het geschil tussen partijen zal uit het uit te brengen rapport moeten blijken.
8.5.
Ter bevordering van de duidelijkheid voor de deskundigen zal het hof de door de deskundigen te beantwoorden vragen hieronder opnieuw formuleren.
1a. Mocht [appellant], gezien de toestand van het paard [naam paard] bij de aanvang van de stalling bij [geïntimeerde], verwachten dat [naam paard] in maart 2002 (vertrek bij [geïntimeerde]) in een betere toestand verkeerde dan de toestand waarin het paard toen feitelijk verkeerde?
Voor de toestand van het paard in juni 1997 is relevant het rapport van dr. [naam 1] van 2 juni 1997 (prod. 26 bij cvd in reconventie). Voor een beschrijving van de latere toestand van het paard kunt u gebruik maken van alle in het dossier voorhanden rapporten:
- -
dr. [naam 1] van 19/21 december 2001 (prod. 9 inleidende dagvaarding)
- -
dr. [naam 2] - door partijen gezamenlijk aangezocht - van 1 en 11 februari 2002 (prod. 11 en 12 inleidende dagvaarding)
- -
dr. [naam 3] van 14 en 19 juni 2001 (prod. 3 inleidende dagvaarding)
- -
dr. [naam 4] van 15 februari 2002 (prod. 8 cva/eis)
- -
dr. [naam 5] van 14 maart 2002 (prod. 9 cva/eis)
- -
dr. [naam 1], 28 augustus 2002 (prod. 8 mvgr)
- -
dr. [naam 6], 14 oktober 2002 (prod. 27 bij dupliek in reconventie)
- -
dr. [naam 7] van 19 april 2004 (prod. 9 mvgr).
1b. Indien u dat noodzakelijk acht voor uw onderzoek kunt u het paard, dat thans bij [appellant] op stal staat, ook feitelijk onderzoeken. U kunt daarbij zelf bepalen of het voor een objectief onderzoek wenselijk of noodzakelijk is dat het paard voor het onderzoek naar elders wordt overgebracht, of dat het paard ter plaatse bij [appellant] kan blijven. In beide gevallen hebben beide partijen het recht bij het onderzoek aanwezig te zijn.
- 2.
Indien u vraag 1a bevestigend beantwoordt, betreft dat dan de geschiktheid van [naam paard] voor de springsport of haar gezondheidstoestand in het algemeen of beide?
3a. Indien u vraag 1a bevestigend beantwoordt, wat is dan volgens u de oorzaak van die slechtere toestand? Is die te verklaren uit onvolkomenheden waarmee het paard vanaf juni 1997 behept was in combinatie met normale slijtage en veroudering, of is die toe te schrijven aan onoordeelkundige verzorging of training van het paard door [geïntimeerde] en/of aan nog andere oorzaken?
3b. Kunt u vaststellen of [geïntimeerde] [naam paard] op onverantwoorde wijze - als haar gezondheidstoestand dat eigenlijk niet toeliet - heeft laten deelnemen aan concoursen? (vgl. punt 7 e.v. en 16 inleidende dagvaarding; cva/eis punt 20 t/m 24; cvr/a sub 25; cvd/r sub 44 en 49; mvgr sub 9-16; mva/inc. appel sub 16).
Het hof tekent daarbij aan dat volgens [appellant] het paard heeft deelgenomen aan wedstrijden op onder meer 21, 28 en 29 juli 2001, 19 augustus 2001, 6 oktober 2001 en 15 december 2001.
4. Wat is uw oordeel over de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] een verkeerd hoefbeslag heeft laten toepassen bij [naam paard] (cvr/a sub 37, prod. 23 bij cvr/a; cvd/r sub 41 en 43, 55-58; cvd in reconventie sub 6; mvgr sub 14, 15 en 29; mva/inc. appel sub 21 en 22) en haar gebit onvoldoende heeft verzorgd (mvgr sub 31 en 55; mva/inc. appel sub 46)?
5. Hebt u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het nuttig acht dat het hof daarvan kennis neemt?
8.6.
De kosten van het onderzoek, door de deskundigen begroot op E. 11.600,-- (incl. btw), komen voorshands ten laste van beide partijen, ieder voor de helft.
Indien gedurende het onderzoek meer kosten nodig blijken - bijvoorbeeld voor vervoer van het paard - komen die eveneens voorshands voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
8.7.
Ter vergemakkelijking van het onderzoek door de deskundigen verzoekt het hof partij [appellant] om elk van de deskundigen te voorzien van een mapje met daarin chronologisch alle negen hierboven opgesomde onderzoeken van het paard, met bijlagen.
Dit verzoek staat overigens los van de verplichting van [appellant] - en [geïntimeerde] - zoals vermeld in het dictum, om de deskundige te voorzien van een exemplaar van het volledige procesdossier.
8.8.
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.
9. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in r.o. 8.5 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundigen ter beantwoording van deze vragen:
- 1)
[deskundige]
Dierenkliniek De Lingehoeve
Veldstraat 3A
4033 AK Lienden
tel. 0488 - 482900
- 2)
[deskundige 2]
Dierenkliniek Emmeloord
Postbus 214
8300 AE Emmeloord
tel. 0527 - 613500
- 3)
[deskundige 3]
Faculteit Diergeneeskunde
Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard
Postbus 80153
3508 TD Utrecht
tel. 030 - 2531350
verzoekt de deskundigen een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
verzoekt de deskundigen tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt dat de deskundigen eerst met het onderzoek zullen aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op vier maanden nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundigen op het door de deskundigen begrote bedrag van E. 11.600,-- (incl. btw), tenzij partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van E. 11.600,-- (incl. btw), derhalve E. 5.800,-- (incl. btw), zal overmaken naar rekeningnummer 19.23.25.787 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch;
verzoekt de deskundigen, indien hun kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundigen ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundigen moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. P.M.A. de Groot-van Dijken tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffie, dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 maart 2007 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 3 oktober 2006.