ABRvS, 28-10-2015, nr. 201506920/2/A4
ECLI:NL:RVS:2015:3407
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-10-2015
- Zaaknummer
201506920/2/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3407, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑10‑2015; (Voorlopige voorziening)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2015:4499
Uitspraak 28‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft het college van gedeputeerde staten [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan [verzoekster] op 21 september 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een afvalstoffeninrichting aan de [locatie] te Son.
201506920/2/A4.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2015 in zaken nrs. 15/1110 en 15/1286 in het geding tussen:
1. [partijen], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]),
2. [verzoekster],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft het college van gedeputeerde staten [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan [verzoekster] op 21 september 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een afvalstoffeninrichting aan de [locatie] te Son.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college van gedeputeerde staten het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 2014 herroepen, voor zover het de opgelegde last met betrekking tot overtreding van voorschrift 5.4.1 van de vergunning van 21 september 2007 betreft.
Bij uitspraak van 24 juli 2015 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2015 vernietigd voor zover daarbij de last met betrekking tot overtreding van voorschrift 5.4.1 van de vergunning van 21 september 2007 is herroepen, het college van gedeputeerde staten opgedragen voor 1 oktober 2015 een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en de voorziening getroffen dat de in het besluit van 1 augustus 2014 geboden begunstigingstermijn met terugwerkende kracht wordt verlengd tot 1 april 2016.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, gelijktijdig met zaak nr. 201506919/2/A4, ter zitting behandeld op 15 oktober 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. L. Bier, advocaat te Vught, ing. J.M.J. van Rooij en ir. J.M.M. Busser, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. P.J.A.G. van Veldhoven, A.H.P. Bosmans, ing. H.W. van Aarle en ing. S.W. Adelaar, zijn verschenen. Voorts zijn [partij], vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf en mr. F. Kooijman, beiden advocaat te Breda, en [gemachtigde], en het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel, vertegenwoordigd door J.F.C. van den Braak, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij het besluit van 1 augustus 2014 zijn aan [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de vergunning van 21 september 2007. De lasten hebben betrekking op het in de inrichting aanwezige teerhoudend asfaltgranulaat (hierna: TAG).
Het college van gedeputeerde staten heeft zich in het besluit van 1 augustus 2014 op het standpunt gesteld dat [verzoekster] voorschrift 5.4.1 van de vergunning heeft overtreden, waaruit volgens het college van gedeputeerde staten een maximale opslagtermijn van een jaar voor TAG voortvloeit. De eerste last onder dwangsom strekt er toe dat binnen zes maanden na 1 oktober 2014 het aanwezige TAG in een zodanige hoeveelheid moet worden afgevoerd dat deze overtreding wordt beëindigd. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 500.000,00 per maand dat sprake is van overtreding van voorschrift 5.4.1, met een maximum van € 3.000.000,00.
Het college van gedeputeerde staten heeft zich in het besluit van 1 augustus 2014 voorts op het standpunt gesteld dat [verzoekster] zich niet heeft gehouden aan de uit de vergunning van 21 september 2007 voortvloeiende maximale opslaghoogte voor TAG. De tweede last onder dwangsom strekt er toe dat [verzoekster] binnen zes maanden na 1 oktober 2014 dient te zorgen dat het TAG niet hoger dan 20 meter boven maaiveld wordt opgeslagen. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 500.000,00 per maand dat sprake is van overschrijding van deze opslaghoogte, met een maximum van € 3.000.000,00.
Bij het besluit op bezwaar van 31 maart 2015 heeft het college van gedeputeerde staten de eerste last herroepen. Aanleiding hiervoor was het in werking treden van een op 18 november 2014 aan [verzoekster] voor de inrichting verleende revisievergunning (aan de orde in zaak nr. 201506919/2/A4). Het college van gedeputeerde staten heeft zich in het besluit van 31 maart 2015 op het standpunt gesteld dat handhaving van de eerste last in verband met deze nieuwe revisievergunning niet langer opportuun is. De rechtbank heeft het besluit van 31 maart 2015 vernietigd, voor zover het deze herroeping betreft.
3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt op dit moment voldaan aan de tweede last, met betrekking tot de maximale opslaghoogte. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster] aldus, dat dit betrekking heeft op de eerste last, met betrekking tot voorschrift 5.4.1 van de vergunning van 21 september 2007. De door de rechtbank uitgesproken vernietiging heeft ertoe geleid dat deze last is herleefd, met dien verstande dat de begunstigingstermijn door de rechtbank met terugwerkende kracht is verlengd tot 1 april 2016.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat om voor 1 april 2016 aan deze last te kunnen voldoen grote hoeveelheden TAG afgevoerd zouden moeten worden en dat met die afvoer op korte termijn begonnen zou moeten worden. Aannemelijk is dat dit met hoge kosten voor [verzoekster] gepaard zal gaan en ingrijpende gevolgen zal hebben voor haar bedrijfsvoering. [verzoekster] heeft in dit verband ook aangevoerd dat verwerking van het TAG binnen haar inrichting met een nog te vergunnen installatie voor thermische reiniging een wenselijk alternatief vormt voor deze afvoer en dat, indien al wordt aangenomen dat de eerste last kon worden opgelegd, in ieder geval de begunstigingstermijn hier ruimte voor zou moeten bieden. De vraag in hoeverre de wens van [verzoekster] om het TAG binnen de inrichting te kunnen verwerken met de nog te vergunnen installatie voor thermische reiniging een rol kon spelen bij de beslissing over handhavend optreden en bij het vaststellen van de begunstigingstermijn moet de Afdeling in de bodemzaak beantwoorden. Gelet op het belang van [verzoekster] ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om de aangevallen uitspraak te schorsen hangende de behandeling van haar hoger beroep. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat, nu blijkens de uitspraak van heden in zaak nr. 201506919/2/A4, nieuwe aanvoer van TAG naar de inrichting van [verzoekster] thans niet aan de orde is, er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen groot belang aan de zijde van [partij] is bij onmiddellijke afvoer van het reeds aanwezige TAG.
5. De aangevallen uitspraak wordt bij wijze van voorlopige voorziening geschorst.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek terugbetaalt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2015 in zaken nrs. 15/1110 en 15/1286;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
462.