Rb. Limburg, 30-03-2020, nr. AWB - 19 , 35 - AWB - 19 , 2823
ECLI:NL:RBLIM:2020:2451
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
30-03-2020
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 35 - AWB - 19 _ 2823
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:2451, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 30‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:1061, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑03‑2020
Inhoudsindicatie
“Eiser is door de Belastingdienst als gemachtigde geweigerd voor drie en daarna voor zes maanden. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de besluiten op bezwaar gericht tegen de weigeringsbesluiten ongegrond en wijst de gevraagde schadevergoedingen af. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren en dat verweerder de weigeringsbesluiten na heroverweging heeft kunnen handhaven. Eiser hoefde niet te worden gehoord. Hij hoefde ook niet in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze in te dienen. Voor zover het EU-recht van toepassing zou zijn, zijn de bestreden besluiten daarmee niet in strijd.”
Partij(en)
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/35 en AWB 19/2823
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaken tussen
[naam 1], wonende te [woonplaats] ([land]), eiser
(gemachtigde: mr. M.M. de Jong),
en
de landelijk directeur, dan wel de algemeen directeur, van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft de directeur van de Belastingdienst eiser voor drie maanden als gemachtigde geweigerd. Bij besluit van 30 november 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar dat eiser tegen het besluit van 3 augustus 2018 heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 april 2019 heeft verweerder eiser voor zes maanden als gemachtigde geweigerd. Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar dat eiser tegen het besluit van 25 april 2019 heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. A.M. Dennekamp, mr. A.J. van Lohuizen en [naam 2]. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld.
Overwegingen
De weigeringsbesluiten
1. De directeur van de Belastingdienst heeft eiser als gemachtigde geweigerd voor drie maanden, omdat eisers beledigende, intimiderende en bedreigende taal, die hij sinds jaren, vaak en systematisch richting medewerkers van de Belastingdienst gebruikt, tot gevolg heeft dat medewerkers hun werk niet meer naar behoren kunnen verrichten en werkprocessen worden verstoord.
2. Verweerder heeft eiser, nadat de drie maanden waarin hij als gemachtigde was geweigerd om waren, opnieuw als gemachtigde geweigerd en wel voor zes maanden, omdat eiser de hiervoor omschreven taal richting medewerkers van de Belastingdienst is blijven gebruiken en hij de normale gang van zaken bij de Belastingdienst daardoor is blijven verstoren.
Waarschuwingen, andere maatregelen en het gesprek van 4 maart 2019
3. Eiser heeft zowel voor de eerste als voor de tweede weigering een waarschuwingsbrief gekregen.
3.1
In de eerste waarschuwingsbrief is eiser gewaarschuwd dat hij als gemachtigde wordt geweigerd als hij zijn beledigend, intimiderend en dreigend taalgebruik in correspondentie met medewerkers van de Belastingdienst niet achterwege laat. Daarbij is gerefereerd aan de bespreking in het kader van een voorlopige voorziening bij de rechtbank Arnhem waarbij eiser van de zijde van de Belastingdienst is meegedeeld wat zijn taalgebruik met medewerkers van de Belastingdienst doet en dat de Belastingdienst zijn taalgebruik ontoelaatbaar vindt. Verder is verwezen naar een brief van 29 mei 2018 waarin beledigingen aan medewerkers van de Belastingdienst worden gelezen en een telefoongesprek van
7 juni 2017 waaruit wordt afgeleid dat eiser een medewerker heeft geprobeerd iets te laten doen wat hij normaal gesproken niet zou doen en dat eiser het gesprek met een bedreiging heeft afgesloten. In de brief is ook aangegeven dat het taalgebruik van eiser heeft geleid tot e-mailmaatregelen om eiser ervan te weerhouden met medewerkers van de Belastingdienst te e-mailen. Zo is eiser eerst een e-mailverbod opgelegd en toen eiser zich hieraan niet hield een technische omleiding van e-mails geïmplementeerd om te voorkomen dat medewerkers de e-mails van eiser ontvangen. Daarbij is aangegeven dat eiser ook de omleiding heeft omzeild en kenbaar heeft gemaakt desondanks beledigingen te kunnen uiten. Eiser is bij brief van 8 december 2016 uitgelegd dat hem een e-mailverbod is opgelegd vanwege zijn manier van communiceren; zijn taalgebruik en hoe hij medewerkers benadert om hen iets te laten doen wat zij onder normale omstandigheden niet zouden doen. In de brief is aangegeven dat eiser er al vaker op gewezen is dat deze manier van communiceren niet acceptabel is en dat de manier waarop hij gebruik maakt van e-mail, fax en post richting medewerkers niet bevorderlijk is voor de afhandeling van zaken.
3.2
In de tweede waarschuwingsbrief is aangegeven dat eiser tijdens de eerste weigering en na deze weigering beledigende, intimiderende en bedreigende taal richting medewerkers van de Belastingdienst is blijven gebruiken. Daarbij is verwezen naar bedreigingen die eiser tegen één van de medewerkers van de Belastingdienst heeft geuit en dat eiser hiervan in zijn e-mail van 4 december 2018, verstuurd vanuit het account van mevrouw [naam 3], zelf melding heeft gemaakt. Uit deze brief blijkt verder dat eiser, omdat hij tijdens de zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2018 uitdrukkelijk heeft aangegeven in gesprek te willen gaan om de verstandhouding te verbeteren, een gesprek is aangeboden.
3.3
Uit een gespreksverslag van het gesprek van 4 maart 2019 blijkt dat er een gesprek met eiser is gehouden, dat tijdens het gesprek nog eens is benadrukt dat eiser het door hem gekozen taalgebruik achterwege moet laten en dat er anders geen andere mogelijkheid is dan hem weer als gemachtigde te weigeren.
De bestreden besluiten
4. De bezwaren die eiser tegen de weigeringsbesluiten heeft gemaakt, hebben verweerder geen reden gegeven bij de bestreden besluiten anders te beslissen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht van de Europese Unie (EU) niet van toepassing is en eiser daarom bij het aanvechten van de weigeringsbesluiten geen beroep kan doen op het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest). Zou het EU-recht van toepassing zijn, leidt dit er volgens verweerder niet toe dat eiser had moeten worden gehoord voordat de weigeringsbesluiten konden worden genomen. De verplichting eiser te horen was er volgens verweerder ook niet op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van handelen in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.
De beroepen en de beoordeling
5. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepsgronden aangevoerd om deze besluiten vernietigd te krijgen. Eiser voert aan dat deze besluiten op grond van het nationale recht niet in stand kunnen blijven. Eiser voert daarnaast aan dat zijn dienstverlening onder meer vanwege de aard van zijn werkzaamheden binnen het toepassingsbereik van het EU-recht valt, het EU-recht daarom ook van toepassing is en de bestreden besluiten ook op grond van het EU-recht niet in stand kunnen blijven.
De rechtbank beoordeelt hierna of de beroepsgronden slagen. Zij geeft per beroepsgrond eerst aan of de grond slaagt en legt daarna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.De rechtbank beoordeelt de op EU-recht gebaseerde gronden voor zover het EU-recht van toepassing zou zijn. Voordat de rechtbank de beroepsgronden beoordeelt, geeft zij eerst haar oordeel over de bevoegdheid van de algemeen directeur van de Belastingdienst om het bestreden besluit 2 te nemen. De rechtbank legt haar oordeel hierover, dat zij ambtshalve moet geven, in deze uitspraak neer, omdat zij deze beslisbevoegdheid ter zitting aan de orde heeft gesteld.
De in de uitspraak genoemde artikelen van de Awb en het Handvest staan in de bijlage bij de uitspraak.
De beslisbevoegd van de algemeen directeur
6. Het bestreden besluit 2 is bevoegd genomen.
6.1
In artikel 5, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is bepaald dat tegen een weigeringsbesluit bezwaar kan worden gemaakt bij een landelijk directeur. Het bestreden besluit 2 is genomen door de algemeen directeur. Ter zitting heeft één van de gemachtigden van verweerder uitgelegd dat de functionaris landelijk directeur per 1 januari 2019 niet meer bestaat en dat de bevoegdheden van de landelijk directeuren zijn overgegaan op algemeen directeuren. De gemachtigde heeft verwezen naar de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 zoals deze per 1 januari 2019 is gewijzigd.
De rechtbank heeft de Uitvoeringsregeling zoals deze tot 1 januari 2019 gold naast de Uitvoeringsregeling gelegd zoals deze per 1 januari 2019 geldt. Vast moet worden gesteld dat de functionaris landelijk directeur in de Uitvoeringsregeling zoals deze tot 1 januari 2019 gold is opgenomen en dat deze functionaris in deze regeling zoals deze per 1 januari 2019 geldt vervangen is door de functionaris algemeen directeur. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zolang het Besluit Fiscaal Bestuursrecht op dit punt niet is aangepast, in artikel
5 in plaats van landelijk directeur algemeen directeur mag worden gelezen.
De toepasselijkheid van artikel 2:2 van de Awb
7. Eiser voert primair aan dat hij niet bestrijdt dat hij heeft geschreven wat verweerder hem tegenwerpt, maar dat hierop artikel 2:2 van de Awb niet van toepassing is. Subsidiair voert eiser aan dat niet geobjectiveerd is dat de taal die hij gebruikt de normale gang van zaken verstoort. Daarbij heeft eiser naar voren gebracht dat de verstoring van de werkprocessen niet kan worden gebaseerd op waarschuwingen en maatregelen van rechterlijke instanties die verweerder in de bestreden besluiten aanhaalt. Meer subsidiair voert eiser aan dat onvoldoende gemotiveerd is dat de weigeringen nodig, evenredig en proportioneel zijn. Eiser wijst er in dit verband op dat hij zijn handelen na het gesprek van
4 maart 2019 heeft veranderd. Volgens eiser is onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en had met een minder zware maatregel kunnen worden volstaan. Het onderzoek is volgens eiser dan ook onvoldoende zorgvuldig geweest.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Artikel 2:2, eerste lid, van de Awb is van toepassing als sprake is van ernstige bezwaren. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling kunnen deze bezwaren van uiteenlopende aard zijn. Gedacht kan worden aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid. Ook kan gedacht worden aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoren.
De rechtbank heeft in de eerste waarschuwingsbrief, het tweede weigeringsbesluit en de stukken waarop de weigeringsbesluiten gebaseerd zijn, het beroepschrift van 2 juli 2018 (uw kenmerk: Kleyn Vans BV – 7222), de e-mail van 18 juli 2018 (onderwerp: hoorgesprekken), gericht aan één van de medewerkers van de Belastingdienst en de pleitnota van
12 maart 2019, gericht aan de rechtbank Noord-Nederland, kunnen lezen wat eiser aan of en/of over medewerkers van de Belastingdienst schrijft.
8.2
De rechtbank kan niet anders dan met verweerder vaststellen dat dit beledigend, intimiderend en bedreigend taalgebruik is. De rechtbank vindt aannemelijk dat dit taalgebruik, als het jaren richting medewerkers van de Belastingdienst wordt gebruikt, wat niet door eiser wordt bestreden, de normale gang van zaken binnen de Belastingdienst meer dan eens verstoort. Steun voor deze aanname vindt de rechtbank in de waarschuwingen die eiser heeft gekregen, de e-mailmaatregelen die de Belastingdienst heeft genomen, het gesprek dat met eiser op 4 maart 2019 is gevoerd en de mondelinge en schriftelijke meldingen aan eiser dat zijn taalgebruik en de manier waarop hij medewerkers benadert niet geaccepteerd worden. De rechtbank heeft verder geen grond om te twijfelen aan de opmerking van één van de gemachtigden van verweerder ter zitting dat medewerkers door het taalgebruik van eiser zelfs niet meer konden werken of ziek zijn geworden. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het effect dat de taal van eiser op medewerkers van de Belastingdienst heeft als deze jaren, vaak en systematisch richting hen wordt gebruikt, een negatieve weerslag heeft op de behandeling van zaken door de Belastingdienst waarin eiser als gemachtigde optreedt. De belangen van de cliënten van eiser komen daardoor, maar ook omdat het handelen van eiser aan hen kan worden toegerekend, in het gedrang. Aangenomen mag worden dat eiser zijn cliënten daardoor ernstige schade kan toebrengen. Cliënten van eiser moeten daarom tegen eiser beschermd worden.De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, van de Awb, deze bepaling dus op het handelen van eiser van toepassing is en verweerder in de bestreden besluiten bij deze beslissing is kunnen blijven. De belangen van medewerkers van de Belastingdienst die ook bescherming behoeven worden door de weigeringen indirect beschermd.
8.3
Beoordeling van het standpunt, dat verweerder zich niet kan baseren op waarschuwingen en maatregelen van rechterlijke instanties, kan het oordeel, dat sprake is van ernstige bezwaren, niet veranderen, omdat er, gelet op rechtsoverweging 8.2, al voldoende grond is om tot dit oordeel te komen. De rechtbank laat dit standpunt daarom onbesproken. Dat de taal die eiser gebruikt taal is die de gewone gang van zaken verstoort, en dus niet alleen omdat medewerkers van de Belastingdienst zich door deze taal beledigd, geïntimideerd en bedreigd voelen, blijkt uit de vele waarschuwingen en maatregelen van verschillende rechterlijke instanties die eiser inmiddels (opgelegd) heeft gekregen. Dat eiser zijn taalgebruik na het gesprek van 4 maart 2019 heeft aangepast, zoals hij stelt, vindt geen steun in de stukken waarover de rechtbank beschikt en blijkt ook niet uit wat zij ter zitting heeft gehoord, zodat de rechtbank eiser hierin niet kan volgen.
8.4
Uit de hiervoor in 8.2 en 8.3 gegeven overwegingen blijkt genoegzaam waarom de weigeringen van eiser als gemachtigde nodig waren, namelijk om zijn cliënten tegen hem in bescherming te nemen en dat minder vergaande middelen en maatregelen niet hebben gewerkt, zodat met minder vergaande middelen en maatregelen niet kon worden volstaan. De weigeringen gingen ook niet verder dan nodig, omdat cliënten van eisers de gelegenheid hebben gekregen zich in hun bij de Belastingdienst aanhangige zaken door een andere gemachtigde te laten vertegenwoordigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat dit ook mogelijk was. Haar is namelijk ambtshalve bekend dat in Nederland meer gemachtigden werkzaam zijn die in BPM- aangelegenheden gespecialiseerd zijn. De belangen van eiser zijn bij het nemen van de weigeringsbesluiten niet uit het oog verloren, omdat er, voordat deze besluiten zijn genomen, alles aan gedaan is, zoals de rechtbank hiervoor heeft aangegeven, om eiser met minder vergaande middelen en maatregelen tot aanpassing van zijn taalgebruik te bewegen en deze middelen en maatregelen tevergeefs zijn geweest. In de bestreden besluiten blijft verweerder hierbij. De rechtbank ziet dan ook geen reden te oordelen dat deze besluiten niet goed gemotiveerd zijn en niet zorgvuldig genoeg zijn voorbereid.
9. Eiser voert ook aan dat artikel 2:2 van de Awb onverbindend is, omdat het recht van zijn cliënten om zich te laten adviseren, verdedigen of vertegenwoordigen door een raadsman naar keuze, een grondrecht is neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest, door deze bepaling wordt beperkt en dat deze beperking niet gerechtvaardigd is. De beperking is volgens eiser niet toegestaan omdat deze niet het algemeen belang dient, als bedoeld in artikel 52 van het Handvest. Eiser voert verder aan dat artikel 2:2 van de Awb ook in strijd is met het recht van vrije meningsuiting en het recht op eigendom neergelegd in de artikelen 11 en 17 van het Handvest. Ter toelichting op het recht op eigendom heeft eiser aangevoerd dat de economische belangen van een onderneming eigendom zijn en dus onder de bescherming van het eigendomsrecht vallen.
10. Deze beroepsgrond is pas ter zitting in het beroep van eiser aangevoerd. Deze beroepsgrond maakt deel uit van de beroepsgronden van cliënten van eiser in de beroepszaken waarin de rechtbank vandaag ook uitspraak doet. Omdat de beroepsgrond bekend is en verweerder er geen bezwaar tegen heeft dat deze beroepsgrond aan het beroep van eiser wordt toegevoegd, beoordeelt de rechtbank deze beroepsgrond ook in deze procedure.
11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
11.1
De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen grond is om artikel 2:2 van de Awb onverbindend te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat de beperking die artikel 2:2, eerste lid, van de Awb aan het recht op verdediging stelt, voldoet aan de eisen van artikel
52 van het Handvest. De beperking is bij wet geregeld. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 13 april 2000 in de zaak van Karlsson (ECLI:EU:C: 2000:202) waaruit blijkt dat onder ‘wet’ in artikel 52 van het Handvest ook een nationale wet is bedoeld. De beperking is nodig om het recht op verdediging van een rechtzoekende te beschermen en gaat niet verder dan nodig, omdat in het tweede lid van artikel 2:2 van de Awb is geregeld dat belanghebbenden zo snel mogelijk van de weigering op de hoogte worden gebracht. Dit om hen de gelegenheid te geven zich in lopende procedures verder door een andere rechtsbijstandverlener te laten vertegenwoordigen.
Een oordeel over het standpunt, dat de beperking niet mag worden gesteld omdat deze het algemeen belang niet dient, kan het oordeel, dat de beperking die artikel 2:2, eerste lid, van de Awb aan het recht op verdediging stelt gerechtvaardigd is, niet veranderen, omdat de hiervoor genoemde gronden voor dat oordeel al voldoende zijn. De rechtbank laat dit standpunt daarom onbesproken.
11.2
De rechtbank is verder van oordeel dat de weigeringen van eiser als gemachtigde gerechtvaardigde beperkingen zijn van het recht op verdediging van zijn cliënten. Het doel van de weigeringen is legitiem, de weigeringen waren nodig en gingen niet verder dan nodig, zoals de rechtbank hiervoor al in rechtsoverwegingen 8.2 en 8.3 heeft overwogen.
11.3
De rechtbank is ook van oordeel dat de weigeringen van eiser als gemachtigde gerechtvaardigde beperkingen stellen aan het recht van eiser op eigendom. Met het tijdelijk niet als gemachtigde mogen optreden in zaken die aanhangig zijn bij de Belastingdienst is onlosmakelijk verbonden dat dit financiële consequenties heeft voor eiser. Het doel van de weigeringen is legitiem en de weigeringen waren nodig, zoals hiervoor al is overwogen.De weigeringen beperken ook dit recht niet verder dan nodig, omdat de beperkingen alleen zien op de procedures die eiser bij de Belastingdienst voert.
11.4
Het recht op vrije meningsuiting is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Niet gebleken is dat eiser met zijn beledigende, intimiderende en bedreigende taal uit was op het voeren van een maatschappelijke discussie. Gebleken is dat eiser daarmee alleen zijn frustratie over het handelen van werknemers van de Belastingdienst wilde uiten. Omdat verder niet is gebleken dat het nodig is dat eiser deze taal in de zaken die hij als gemachtigde bij de Belastingdienst voert gebruikt, betreft dit niet een kwestie van het vrij uiten van je mening en kan het recht daarop daarom al niet door de weigeringen van eiser geschonden zijn.
Horen
12. Eiser voert daarnaast aan dat hij gehoord had moeten worden op het voornemen hem als gemachtigde te weigeren. Eiser wijst op de artikelen 41 en 47 van het Handvest en artikel 4:8 van de Awb. Eiser stelt zich op het standpunt dat het gebrek niet kan worden hersteld en verweerder zijn proceskosten moet vergoeden die hij voor de behandeling van zijn bezwaren, voorlopige voorzieningen en beroepen heeft moeten maken.
13. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
13.1
Uit het arrest van het HvJ van 17 juli 2014 (ECI:EU:C:2014:2081) gewezen in de gevoegde zaken van Y.S. (C-141/12) en M.S. (C-372/12) blijkt dat artikel 41 van het Handvest niet geldt voor nationale beschikkingen. Omdat de weigeringsbesluiten nationale beschikkingen zijn, is artikel 41 van het Handvest hierop dus niet van toepassing. De directeur van de Belastingdienst en verweerder waren daarom op grond van deze bepaling niet verplicht eiser te horen voordat zij de weigeringsbesluiten gingen nemen.
13.2
Het verdedigingsbeginsel neergelegd in artikel 47 van het Handvest verplichtte hen hiertoe ook niet. Dit blijkt uit het arrest van het HvJ van 21 september 2000
(ECLI:EU:C:2000:480) gewezen in de zaak Mediocurso. Een belanghebbende moet ingevolge dit arrest wel de gelegenheid worden gegeven om zijn zienswijze te kunnen geven op de elementen waarop het besluit is gebaseerd en die zijn belangen aanmerkelijk beïnvloeden. Alhoewel de directeur van de Belastingdienst en verweerder eiser de gelegenheid een zienswijze in te dienen niet hebben gegeven slaagt het beroep op het verdedigingsbeginsel toch niet. Uit het arrest van het HvJ van 14 februari 1990 (ECLI:EU:C:1990:67) gewezen in de zaak van Frankrijk v. Commissie blijkt dat de gelegenheid om een zienswijze te geven niet kan worden geëist als een zienswijze niets zou toevoegen en dus niet tot een andere uitkomst van de procedure zou kunnen leiden.De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Eiser bestrijdt nadrukkelijk niet dat hij heeft geschreven wat hem wordt tegengeworpen. Gebleken is dat eiser niet van plan was, noch op enig moment is geweest, om zijn beledigende, intimiderende en bedreigende taalgebruik in correspondentie met medewerkers van de Belastingdienst achterwege te laten. Eiser vindt nog steeds dat hij zich zo mag uitdrukken. Een zienswijze had daarom niets kunnen toevoegen en zou het nemen van de weigeringsbesluiten dus niet hebben kunnen voorkomen.
13.3
Op grond van artikel 4:8 van de Awb hadden de directeur van de Belastingdienst en verweerder eiser ook niet de gelegenheid moet geven zijn zienswijze op de voorgenomen weigering te geven. Gelet op de waarschuwing, e-mailmaatregelen, het gesprek van
4 maart 2019 en de overige schriftelijke en mondelinge meldingen over eisers taalgebruik, heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om de weigeringsbesluiten te voorkomen.De directeur van de Belastingdienst of verweerder waren niet verplicht eiser de gelegenheid te geven om een zienswijze in te dienen, omdat eiser de gegevens waarop de weigeringsbesluiten steunen zelf aan hen ter zake heeft verstrekt. Eiser was een (dubbel) gewaarschuwd man, heeft desondanks volhard in zijn handelen en daarmee de gegevens waarop de weigeringsbesluiten steunen zelf aan hen verstrekt. Uit het eerste weigeringsbesluit blijkt namelijk dat eiser is geweigerd omdat hij in een beroepschrift van
2 juli 2018 en een e-mail van 18 juli 2018 aan één van de medewerkers van de Belastingdienst het taalgebruik, waarvoor hij was gewaarschuwd, is blijven gebruiken.Uit het tweede weigeringsbesluit blijkt dat eiser is geweigerd omdat hij, nadat hem tijdens het gesprek dringend is verzocht zijn beledigend taalgebruik achterwege te laten, op
12 maart 2019 in een pleitnota voor de rechtbank Noord-Nederland dezelfde taal heeft gebruikt. De beroepschriften zijn weliswaar via een omweg bij de directeur van de Belastingdienst of verweerder terecht gekomen, maar naar het oordeel van de rechtbank evengoed zelf door eiser ter zake aan hen verstrekt. Niet alleen gaan gegevens in de beroepschriften waarop de weigeringsbesluiten steunen over de medewerkers van de Belastingdienst, de Belastingdienst was ook partij in beide beroepsprocedures, zodat eiser, als professioneel gemachtigde, wist dat de beroepschriften meteen na binnenkomst bij de rechtbank in afschrift aan medewerkers van de Belastingdienst zouden worden verstrekt.
13.4
Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen was de directeur van de Belastingdienst of verweerder niet gehouden eiser te horen of de gelegenheid te geven een zienswijze in te dienen voordat zij de weigeringsbesluiten hebben genomen. De voorbereiding van deze besluiten is daarom in zoverre niet gebrekkig. De situatie dat sprake is van onherstelbare gebreken, zoals eiser aanvoert, doet zich dan ook daarom al niet voor zodat verweerder er in de bestreden besluiten ook geen consequenties aan heeft hoeven te verbinden. Voor een proceskostenveroordeling, wegens het niet horen van eiser, is er daarom geen grondslag.
Het verbod op détournement de pouvoir
14. Eiser voert verder nog aan dat gehandeld is in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Hij wijst in dit verband op de snelheid waarmee het eerste weigeringsbesluit is genomen, de ingangsdatum van het besluit na het nemen ervan, de manier waarop met zijn cliënten hierover is gecommuniceerd en het daarna snel afdoen van bezwaren zonder hoorzitting. Eiser heeft gehoord dat bezwaarschriften zelfs in de prullenbak zijn beland.
15. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
15.1
Uit de stukken waarover de rechtbank beschikt en op grond van wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is de rechtbank niet gebleken dat eiser als gemachtigde is geweigerd om een andere reden dan dat er ernstige bezwaren tegen hem bestaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij is geweigerd om bezwaarschriften van zijn cliënten zonder zijn tussenkomst snel te kunnen afdoen en om bezwaarschriften zelfs helemaal weg te maken. Eiser heeft dit alleen gesteld en dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de bevoegdheid om hem te weigeren daarvoor is gebruikt. De kennisgevingen waarmee cliënten van eiser van de weigeringen op de hoogte zijn gebracht en waarvan de rechtbank in de beroepszaken van cliënten van eiser kennis heeft kunnen nemen, geven hiervoor ook geen aanknopingspunt. In de weigeringsbesluiten staat dat de weigering ziet “op al de werkzaamheden (en daarmee dus ook alle belastingmiddelen) die u verricht als gemachtigde voor alle belanghebbenden die u vertegenwoordigt in het verkeer met de Belastingdienst” en dat is wat aan de belanghebbenden in de kennisgevingen ook is meegedeeld. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 1 dan ook op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van handelen in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
17. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten en vergoeding van de betaalde griffierechten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Schadevergoeding
18. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
18.1
De bestuursrechter kan een bestuursorgaan veroordelen tot het vergoeden van schade die het gevolg is van een onrechtmatig besluit en daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen. De rechtbank is niet tot het oordeel gekomen dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn en kan verweerder daarom al niet tot een schadevergoeding veroordelen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzitter,
mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 maart 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
In artikel 2:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan kan weigeren.
In artikel 4:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
In artikel 11, eerste lid, van het Handvest is bepaald dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
In artikel 17, eerste lid, van het Handvest is bepaald dat eenieder het recht heeft de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen, in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits het verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan bij wet worden geregeld, voor zover het algemeen belang dit vereist.
In artikel 41, eerste lid, van het Handvest is bepaald dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld. In het tweede lid, onder a, is bepaald dat dit recht met name behelst het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen.
In artikel 47 van het Handvest is bepaald dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden. Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
In artikel 48, tweede lid, van het Handvest is bepaald dat aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, de eerbiediging van de rechten van de verdediging wordt gegarandeerd.
In artikel 52, eerste lid, van het Handvest is bepaald dat beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet moeten worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.