Hof Den Haag, 22-02-2021, nr. 2200090320
ECLI:NL:GHDHA:2021:2895
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-02-2021
- Zaaknummer
2200090320
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2895, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1655
Uitspraak 22‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2022:1655.
Parketnummer: 10-059924-20
Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Proces-verbaal
van de op 22 februari 2021 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. F.P. Geelhoed, voorzitter, en
mr. R. van Eekeres, griffier.
Voorts is aanwezig mr. F.P. Holthuis, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De voorzitter stelt de identiteit van de ter terechtzitting aanwezige verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (Polen),
adres: [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. N.S. de Haas advocaat te Rotterdam.
Ter terechtzitting is aanwezig mw. M.J. van Burken-Laskowska, die als beëdigd tolk in de Poolse taal is ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers, onder nummer 19795.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede dat de zaak eerder aan de orde is geweest op de strafrolzitting op 28 oktober 2020.
De advocaat-generaal draagt de zaak opnieuw voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een namens de verdachte door de raadsman ingediende appelschriftuur d.d. 27 oktober 2020;
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2021, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing, waaronder de stukken die door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Op 7 maart 2020 kwam ik uit een coffeeshop in Rotterdam. Ik geloof dat het Rotterdam Zuid was, maar ik weet het niet precies. Ik werd aangesproken door een donkere man die uit tegenovergestelde richting kwam aanlopen. Ik spreek geen Engels en Nederlands. Ik heb met hem in gebarentaal gesproken. De man stapte de auto in. De deuren waren niet geforceerd en de ruiten waren evenmin vernield. De man opende de deur voor mij waarop ik ben ingestapt. Vervolgens reden we weg. Het zag er niet uit alsof de man de auto had gestolen. Ik was onder invloed van marihuana. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik op 7 maart 2020 op zoek was naar een coffeeshop en niet dat ik er vandaan kwam. Toen ik in de auto stapte, was ik al in de coffeeshop geweest. Ik weet niet waarom ik in de auto stapte. Ik was onder invloed van alcohol en marihuana. De man heeft mij geroepen en het zag er niet uit alsof hij de auto had gestolen, het was een vrolijke man. Er was verder niemand rondom de auto.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden een verklaring af, inhoudende:
U houdt mij voor dat ik sinds afgelopen vrijdag gedetineerd ben en vraagt mij of ik iets wil vertellen over de verdenking tegen mij. Ik wil daarover zwijgen. Ik verblijf bij een kennis in Leiden, maar het adres daarvan wil ik niet geven.
Ik werk zes dagen in de week als timmerman in Alphen aan den Rijn, maar ik heb geen contract. Ik werk zwart. Ik kan ervan rondkomen. Ik heb verder niets over mijn persoonlijke omstandigheden te verklaren.
De verdachte legt op vragen van de advocaat-generaal een verklaring af, inhoudende:
Voordat ik in de auto stapte, was ik in een coffeeshop. Ik weet niet meer of ik samen met de man bij wie ik in de auto stapte in de coffeeshop was.
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik samen met een vriend in de coffeeshop was. Dit zou kunnen. Het klopt dat ik bij de politie heb verklaard dat ik een black-out had en op het politiebureau wakker werd. Ik was onder invloed van wiet en alcohol. Ik werd wakker op de tweede dag nadat de politie me heeft meegenomen.
De verdachte legt op vragen van zijn raadsman een verklaring af, inhoudende:
Ik heb aan mensen de weg naar de coffeeshop gevraagd. Ik ben op 20 januari 2020 naar Nederland gekomen.
De advocaat-generaal voert h nhj ierna het woord en draagt de schriftelijke vordering aan het gerechtshof over:
Ik acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Het gedrag en de handelingen van de verdachte tijdens en na de aanhouding weerspreken dat hij op dat moment buiten westen was en een black-out had. Verdachte vertelt vandaag een heel
ander verhaal dan in eerste aanleg en zoals staat omschreven in de namens de verdachte ingediende appelschriftuur. Anders dan het in de appelschriftuur genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag biedt het dossier in deze situatie voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte is samen met een ander in de auto gestapt en ze werden vijf minuten later – onder invloed van alcohol en wiet – staande gehouden. De uiterlijke verschijningsvorm blijft over. De verdachte geeft daarbij geen aannemelijke en overtuigende verklaring. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van diefstal van een auto.
Ik vorder bevestiging van het vonnis.
De raadsman voert het woord tot verdediging:
Welke handelingen heeft mijn cliënt verricht met betrekking tot het wegnemen van de auto?
Het is de vraag of mijn cliënt het oogmerk heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de auto. Het is niet bekend of mijn cliënt in de auto is gestapt om deze weg te nemen of dat hij enkel een stukje mee wilde rijden met de man die hij heeft ontmoet. Mijn cliënt is wat wisselend in zijn verklaringen. Het is een jonge jongen waarvan ik zijn achtergrond niet ken. Daarbij weet ik niet hoe hij tegen de strafprocedure aankijkt.
Niet is vast te stellen wat er exact is gebeurd. Dan dient te worden bewezen of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Gelegenheid maakt de dief, de auto is achtergelaten. Ik weet niet wat de verhouding is tussen mijn cliënt en de man, meneer [medeverdachte]. Ze trokken met elkaar op, maar ik betwijfel en betwist dat er een rolverdeling was en dus een nauwe en bewuste samenwerking. Mijn cliënt is in een vreemd land en kende hier niemand. Hij wist niet waar hij was en heeft de weg gevraagd. Hij was afhankelijk van de Nederlands sprekende [medeverdachte]. Mijn cliënt was aan zijn zorg toevertrouwd. Onder deze omstandigheden is het niet vreemd om bij iemand in de auto te stappen. De auto had van [medeverdachte] kunnen zijn, aangezien de auto niet geforceerd was.
Ik verwijs naar de twee uitspraken in de appelschriftuur en ik citeer: “Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte de bijrijder van de gestolen Porsche was (...)"
“Niet kan worden vastgesteld op welk moment en onder welke omstandigheden de verdachte als bijrijder in de gestolen Porsche is ingestapt. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt (medeplegen van) diefstal of heling van de auto.”
We kunnen niet vaststellen hoe de verdachte is ingestapt.
Ik verzoek vernietiging van het vonnis en vrijspraak van het tenlastegelegde.
De advocaat-generaal voert het woord tot repliek:
Ik hoor de raadsman meer verklaren van de verdachte zelf. De verdachte geeft geen aannemelijke verklaring. Als hij al onder de hoede zou zijn van meneer [medeverdachte] dan betekent dit niet dat de auto van [medeverdachte] was.
De raadsman persisteert.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken:
U kunt het ook vanaf de andere kant bekijken: iemand heeft zijn auto laten staan met de sleutel nog in het contact. De donkere man stapte in de auto alsof het zijn eigen auto was. Dit is ook te zien op de beelden. De man riep mij.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.
Aantekening mondeling arrest
als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2020, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[slachtoffer],
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een auto heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ander, althans alleen,
een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) die toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2020 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2020072915-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
als de op 7 maart 2020 afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Ik ben de eigenaar van een Peugeot 206, blauw van kleur met kentekennummer: [kenteken].
Op 7 maart 2020, omstreeks 18.30 uur, kwam ik aan op het Sandelingplein in Rotterdam bij een supermarkt. Er was geen parkeerplek waardoor ik mijn auto voor de supermarkt waar ik moest zijn parkeerde. Ik liet de sleutels in het contact van mijn auto omdat ik weer snel terug zou zijn. Mijn auto stond dus niet op slot. Toen ik rond 18.45 uur, terugkeerde naar mijn auto zag ik dat deze er
niet meer stond. Hierop heb ik meteen de politie gebeld.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2020 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2020072915-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 7 maart 2020, omstreeks 18:45 uur hoorden wij via de portofoon het bericht om uit te kijken naar een blauwe Peugeot 206, voorzien van het kenteken
[kenteken]. Dit voertuig was enkele minuten geleden gestolen.
Omstreeks 18:50 uur, reden wij vanuit de Mijnsherenlaan het Zuidplein op, naar de Strevelseweg. Op de Strevelseweg zagen wij een blauwe Peugeot 206 rijden. Bij de verkeerslichten met de kruising Strevelseweg / Motorstraat zag ik, Hulleman, dat het voertuig voorzien was van het kenteken [kenteken]. Dit was het kenteken die eerder door de medewerker van het operationeel centrum was doorgegeven als zijnde gestolen.
De bestuurder bleek te zijn:
- [medeverdachte], [geboortedatum] -
De bijrijder bleek te zijn:
- [verdachte], [geboortedatum] -
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 maart 2020 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2020072915-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -
als de op 8 maart 2020 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik was met die vriend een uur naar de coffeeshop aan het zoeken. Die donkere man heb ik
gisteren pas leren kennen. Ik vroeg hem de weg naar de coffeeshop. Ik heb de auto niet bestuurd en het was niet mijn idee.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet is vast te stellen of de verdachte het oogmerk heeft gehad om de auto zich wederrechtelijk toe te eigenen. Voorts heeft de raadsman betwist dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, meneer [medeverdachte]. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij een black-out had, omdat hij onder invloed van marihuana en alcohol was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 7 maart 2020 is de verdachte samen met de medeverdachte aangetroffen in een personenauto die enkele minuten eerder was ontvreemd. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte dermate onder invloed van verdovende middelen was dat kan worden gesproken van een comateuze toestand. Het hof acht deze verklaring van de verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Voorts stelt het hof op basis van het dossier vast dat de verdachte samen met de medeverdachte naar een coffeeshop is geweest en blijkbaar in staat was om voldoende met de medeverdachte te communiceren. De verdachte is bij de medeverdachte in de auto gestapt waarbij het voor de verdachte voldoende duidelijk had moeten zijn dat de auto – die de medeverdachte bestuurde – niet van de medeverdachte was. De verdachte moet hebben kunnen waarnemen dat de sleutel nog in het contact zat op het moment dat zij de auto benaderden en dat niet aannemelijk is dat zijn medeverdachte de eigenaar van de auto was. Dit wordt ondersteund door de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring: “Het was niet mijn idee”.
Aldus blijkt naar zijn uiterlijke verschijningsvorm reeds opzet op het medeplegen van de diefstal en kan het feit wettig en overtuigend worden bewezen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een hinderlijk feit, namelijk diefstal van een auto. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. De omstandigheid dat de aangever de auto niet op slot heeft gedaan, rechtvaardigt geenszins de diefstal van de auto door de verdachte.
Uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2021, blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf hier te lande is veroordeeld.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straf, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel
27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
De voorzitter deelt mede, dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.