Rb. Utrecht, 12-07-2011, nr. 16/511855-11 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3018
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
16/511855-11 [P]
- LJN
BR3018
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3018, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 12‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich samen met een ander in een korte periode schuldig gemaakt aan drie pogingen tot inbraak in een woning en zes voltooide inbraken in een woning. Ook heeft verdachte de Leerplichtwet overtreden.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/511855-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L. Demmer, advocaat te IJsselstein.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander aan meerdere woninginbraken heeft schuldig gemaakt en voorts aan schoolverzuim.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank alleen niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 7 tenlastegelegde. Uit het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar blijkt immers niet dat verdachte geen startkwalificatie heeft. Nu voorts niet blijkt of één van de in het tweede lid van artikel 4c van de Leerplichtwet 1969 genoemde uitzonderingen van toepassing is, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 1].
De rechtbank acht voorts het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 2].
De rechtbank acht voorts het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 3].
De rechtbank acht voorts het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 4].
De rechtbank acht voorts het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 5] en [aangever 6].
De rechtbank acht voorts het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
de aangifte van [aangever 7].
De rechtbank acht het onder 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2011;
- -
het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar.
De rechtbank overweegt, dat uit het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar volgt dat verdachte leerplichtig is. De leerplichtigheid valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden uit de omstandigheid, dat verdachte kennelijk voor zijn zestiende levensjaar geen startkwalificatie heeft behaald. Op grond van het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar alsook uit het feit dat door of namens verdachte niet is aangevoerd dat hij wèl over een startkwalificatie beschikt, is de rechtbank tot het wettig en overtuigend bewijs gekomen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 14 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het [adres], heeft weggenomen een laptop en een televisie en een hoeveelheid muntgeld en een overhemd, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een bovenlicht/raam van voornoemde woning;
- 2.
op 27 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het [adres], heeft weggenomen een laptop en een paspoort (op naam van [aangever 2][naam], toebehorende aan [aangever 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een bovenlicht/raam van voornoemde woning;
- 3.
in de periode van 31 december 2010 tot en met 1 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen computers/laptops en een spelcomputer en een fotocamera en cadeaubonnen en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [aangever 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een ruit van voornoemde woning en door inklimming;
- 4.
op 8 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen computers/laptops en een fotocamera en een hoeveelheid sieraden en kleding, toebehorende aan [aangever 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een keukenraam van voornoemde woning en door inklimming;
5.
op 1 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een computer en een autosleutel en een geldbedrag van 50 euro, toebehorende aan [aangever 5] en/of [aangever 6], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door braak op een raam van voornoemde woning en door inklimming;
- 6.
op 7 december 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een fotocamera en een videocamera en computers, toebehorende aan [aangever 7], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een kelderdeur van voornoemde woning;
- 7.
in de periode van 11 oktober 2010 tot en met 7 december 2010 te Utrecht, meermalen, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat hij, die als leerling van een instelling, te weten "ROC ASA" was ingeschreven op grond van artikel 4a eerste lid van
genoemde wet, die instelling na inschrijving geregeld bezocht, terwijl ten
aanzien van hem de leerplicht, als bedoeld in paragraaf 2 van genoemde wet,
was geëindigd en die jongere geen volledig dagonderwijs volgde en die jongere
nog geen startkwalificatie heeft behaald.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 6 bewezenverklaarde:
Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Als jongere die kwalificatieplichtig is, de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door D. van Luijk, gezondheidszorgpsycholoog, die op 27 mei 2011 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, doordat er bij hem sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel; zijn handelende en visueel ruimtelijke vaardigheden zijn significant beter ontwikkeld dan zijn verbale uitdrukkingsvaardigheden. Daarnaast beschikt verdachte over een weinig gedifferentieerd probleemoplossend vermogen, ervaart hij sociale afwijzing, gevoelens van eenzaamheid en is er sprake van een psychiatrische- en overbelaste thuissituatie. Van Luijk adviseert om verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6
De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van zes maanden (180 dagen), met aftrek van het voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun, waarvan de eerste zes maanden ITB-Plus, dat verdachte meewerkt aan een intake bij De Waag en/of een EMDR-therapie en/of een cognitieve vaardigheidstraining en een contactverbod met [A]. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en een forse werkstraf. Voorts heeft de verdediging betoogd, dat afgezien moet worden van een haalbaarheidsonderzoek naar de gedragsbeïnvloedende maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten alsmede de onder 6.4 aangehaalde ad informandum gevoegde feiten, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het hiervoor aangehaalde psychologische rapport en het hierna te noemen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 16 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voor wat betreft de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich samen met een ander in een korte periode schuldig gemaakt aan drie pogingen tot inbraak in een woning en zes voltooide inbraken in een woning. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de desbetreffende woningen als bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Ook heeft verdachte de Leerplichtwet overtreden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de Raad voor de Kinderbescherming over verdachte opgemaakte rapport d.d. 23 juni 2011 en de toelichting die daarop door de heer De Ronde ter terechtzitting is gegeven. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert primair om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een haalbaarheidsonderzoek naar het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel uit te voeren, nu gebleken is dat het verdacht niet is gelukt om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden en onvoldoende duidelijk is waarom hem dit niet is gelukt. Subsidiair adviseert de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank om aan te sluiten bij het strafadvies van de psycholoog Van Luijk. Bureau Jeugdzorg, ter terechtzitting vertegenwoordigd door de heer Öksüz, heeft zich bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming aangesloten.
Van Luijk heeft in haar rapport geadviseerd om verdachte te ondersteunen in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij denkt daarbij aan cognitieve gedragstherapie, gecombineerd met Eye Movement Desensitization Reprocessing (EMDR) en een sociale vaardigheidstraining die zich specifiek richten op het vergroten van verdachtes probleemoplossend vermogen enerzijds en weerbaarheid anderzijds. In de opvatting van Van Luijk kan dit worden vormgegeven in het kader van ITB-Plus vanuit de maatregel Hulp en Steun.
De bewezen verklaarde feiten zijn, zoals gezegd, ernstig en rechtvaardigen zonder meer de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij komt dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden en daarom opnieuw in voorlopige hechtenis zit, hetgeen de rechtbank ten nadele van verdachte uitlegt.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt die voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief het opleggen van de hierna genoemde bijzondere voorwaarden. De tijd die verdachte nog in jeugddetentie moet doorbrengen dient naar het oordeel te worden benut om zowel een geschikte opleiding te vinden alsook een bijbaantje waarmee verdachte inkomsten kan verwerven om de schade die hij aan anderen heeft toegebracht te vergoeden. Tevens zal verdachte een werkstraf worden opgelegd.
6.4
Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- -
poging tot woninginbraak, samen met een ander, op 7 februari 2011 te Utrecht;
- -
poging tot woninginbraak, samen met een ander, in de periode van 6 februari 2011 tot en met 8 februari 2011 te Utrecht;
- -
poging tot woninginbraak, samen met een ander, op 14 februari 2011 te Utrecht.
7
De benadeelde partijen
7.1
De vordering van de benadeelde partij [aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 325,00 voor feit 4. De officier van justitie en de raadsman achten de vordering toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 2.142,00 voor feit 3.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering te ingewikkeld is om in het strafproces te worden meegenomen, omdat enige onderbouwing daarvan ontbreekt. Slechts het bedrag dat als eigen risico is opgevoerd (€ 227,00) komt voor vergoeding in aanmerking, aldus de verdediging.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 hoofdelijk kan worden toegewezen en heeft verzocht daarbij te bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8
De in beslag genomen goederen
8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechtmatige eigenaar, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- -
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- *
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- *
omdat verdachte tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarden:
- *
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering, waarvan zes maanden in de vorm van ITB-Plus;
- *
dat verdachte zal meewerken aan een intake bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Utrecht of een soortgelijke instelling;
- *
dat verdachte zal meewerken aan Eye Movement Desensitization Reprocessing (EMDR-behandeling) en/of een cognitieve- en/of sociale vaardigheidstraining;
- *
dat verdachte direct noch indirect contact zal hebben met [A];
- -
draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie;
- -
veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 80 uren;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partijen
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van € 325,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van ontstaan van de schade (8 februari 2011) tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 4], € 325,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 2.142,00 ter zake van materiële schade;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3], € 2.142,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- -
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Oostendorp en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juli 2011.
Mr. Messer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.