Rb. Midden-Nederland, 01-06-2017, nr. 5823579 LE VERZ 17-29
ECLI:NL:RBMNE:2017:2679
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
01-06-2017
- Zaaknummer
5823579 LE VERZ 17-29
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:2679, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 01‑06‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2017/2927
AR-Updates.nl 2017-0699
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0699
Uitspraak 01‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Aanzegverplichting artikel 7:668 lid 1 BW. Aanzegging moet schriftelijk geschieden. Werkgever schadeplichtig.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel rechtkantonrechter
locatie Lelystad
Zaak- en rekestnummer: 5823579 / LE VERZ 17-29
Datum beslissing: 1 juni 2017
Beschikking in de zaak van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] , gemachtigde mr. K.N. Holtrop,
en
[verweerder] , h.o.d.n. [handelsnaam] , wonende te [woonplaats] , verweerder, hierna ook te noemen: [verweerder] , verschenen in persoon.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met producties, ter griffie ingekomen op 20 maart 2017;
- een aanvullende productie van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 mei 2017 te Lelystad. [verzoeker] is verschenen met mr. Holtrop. [verweerder] is ook verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 1 augustus 2016 bij [verweerder] in dienst getreden voor een periode van
zes maanden tegen een salaris van € 1.656,41 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsomvang bedroeg 37,5 uur per week.
2.2.
Bij brief van 22 februari 2017 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] geschreven dat [verweerder] aan [verzoeker] op grond van artikel 7:668 Burgerlijk Wetboek (BW) een vergoeding van € 1.533,71 bruto is verschuldigd omdat [verweerder] niet uiterlijk één maand voor het einde van het dienstverband schriftelijk aan [verzoeker] heeft laten weten of de arbeidsovereenkomst al dan niet werd verlengd. Zij heeft [verweerder] verzocht het betreffende bedrag binnen zeven dagen na dagtekening van de brief te betalen, alsmede om binnen die termijn de loonstroken van december 2016 en januari 2017 en de jaaropgave van 2016 aan [verzoeker] te verstrekken.
2.3.
[verweerder] heeft vervolgens telefonisch aan de gemachtigde van [verzoeker] laten weten dat hij niet bereid is om de aanzegvergoeding te betalen.
3. De verzoeken van [verzoeker] en het verweer van [verweerder]
3.1.
[verzoeker] verzoekt (samengevat) de kantonrechter [verweerder] te veroordelen om:
- aan hem een vergoeding te betalen van € 1.533,71 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017;
- aan hem de loonspecificaties van december 2016 en januari 2017 te verstrekken dan wel een correcte bruto/netto specificatie van de aan [verzoeker] betaalde bedragen met daarop tevens vermeld de openstaande en niet genoten vakantiedagen en de vakantiebijslag alsmede de jaaropgave 2016.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. [verweerder]
heeft niet voldaan aan de uit artikel 7:668 lid 1 BW voortvloeiende verplichting om hem een maand voorafgaande aan 1 februari 2017 schriftelijk te informeren over de vraag of zijn arbeidsovereenkomst al dan niet werd voortgezet. Op 27 januari 2017 heeft [verweerder] weliswaar mondeling te kennen gegeven dat het contract niet verlengd zou worden, maar de wet verlangt dat die mededeling uiterlijk één maand voor het einde van het dienstverband schriftelijk wordt gedaan. Omdat [verweerder] hier niet aan heeft voldaan, maakt [verzoeker] ingevolge artikel 7:668 lid 3 BW aanspraak op de vergoeding van één maandsalaris exclusief vakantietoeslag, zijnde een bedrag van € 1.533,71 bruto. Tot slot stelt [verzoeker] dat [verweerder] nimmer de loonspecificaties van december 2016 en januari 2017 alsmede de jaaropgave 2016 aan hem heeft doen toekomen en dat hij belang heeft bij afgifte van die stukken.
3.3.
[verweerder] voert verweer. [verweerder] betoogt, kort samengevat, dat hij reeds op
27 december 2016 mondeling aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat zijn contract niet werd verlengd. [verweerder] meent dat hij daarmee zijn aanzegverplichting voldoende is nagekomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het hoofdverzoek van [verzoeker] betreft de aanzegvergoeding. Dit verzoek is gelet op de in artikel 7:686a BW genoemde vervaltermijn tijdig ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW was [verweerder] verplicht om uiterlijk
31 december 2016 schriftelijk aan [verzoeker] te laten weten of zijn arbeidsovereenkomst werd voortgezet of niet. Vaststaat dat [verweerder] dat niet heeft gedaan. In het midden kan blijven of [verweerder] op 27 december 2016 mondeling aan [verzoeker] heeft laten weten dat zijn contract niet werd verlengd, hetgeen door [verweerder] wordt gesteld en door [verzoeker] wordt betwist. Een mondelinge mededeling is namelijk niet voldoende. Uit de wetsgeschiedenis blijkt expliciet dat de wetgever vereist dat de aanzegging schriftelijk geschiedt en dat deze eis ter bescherming van de werknemer is gesteld. Zo staat in de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 79), voor zover hier van belang, het navolgende:
“Om de positie van de werknemer te versterken, wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat de mondelinge toezegging van de werkgever op dit punt wordt geformaliseerd via een schriftelijke aanzegplicht. Zo wordt voorkomen dat een werkgever weliswaar aan een werknemer toezegt om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, maar deze toezegging vervolgens niet nakomt. Zonder deze aanzegplicht kan het ook voorkomen dat een werkgever zo lang mogelijk wacht met de mededeling dat er geen vervolgcontract zal worden aangeboden. Dit, veelal uit angst dat een dergelijke mededeling ten koste zal gaan van de inzet van de desbetreffende werknemer. Met de introductie van de aanzegplicht in artikel 7:668 BW is dat financieel niet meer aantrekkelijk voor de werkgever, aangezien de werkgever bij niet naleving van de aanzegplicht aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor een maand en bij niet tijdige nakoming een vergoeding naar rato. Ten slotte merkt de regering op dat ook deze maatregel past in het streven de werkzekerheid van werknemers te bevorderen. Als zij op de hoogte zijn van het feit dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd, kunnen zij tijdig omzien naar een andere baan.”
4.3.
[verweerder] is vanwege het hiervoor genoemde verzuim op grond van van artikel 7:668 lid 3 BW een vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Het bedrag van € 1.533,71 bruto is dan ook toewijsbaar. De verzochte wettelijke rente is ook toewijsbaar.
4.4.
[verweerder] heeft tegen het nevenverzoek omtrent de afgifte van de twee loonspecificaties en de jaaropgave geen verweer gevoerd. Dit verzoek ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.5.
[verweerder] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen van € 1.533,71 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te verstrekken de loonspecificaties van december 2016 en januari 2017 dan wel een correcte bruto/netto specificatie van de aan [verzoeker] betaalde bedragen met daarop tevens vermeld de openstaande en niet genoten vakantiedagen en de vakantiebijslag alsmede de jaaropgave 2016;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 78,00 aan griffierecht en € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;
5.4.
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.