Einde inhoudsopgave
Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek
Artikel 18 Instellingsplan
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2017
- Bronpublicatie:
14-11-2016, Stb. 2017, 1 (uitgifte: 04-01-2017, kamerstukken: 34531)
- Inwerkingtreding
01-02-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2016, Stb. 2017, 2 (uitgifte: 04-01-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
De raad van bestuur stelt een instellingsplan op uiterlijk vier jaar na het tijdstip van het vaststellen van het vorige plan.
2.
De raad van bestuur hoort de raad van toezicht over het instellingsplan en stelt het instellingsplan vervolgens vast. Na vaststelling zendt de raad van bestuur het plan onverwijld aan Onze Minister.
3.
De raad van bestuur vraagt de domeinbesturen om voorstellen. Daarnaast houdt hij bij het opstellen van het instellingsplan rekening met het wetenschapsbudget, de instellingsplannen van universiteiten en verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen, een en ander voor zover die naar het oordeel van de raad van bestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de organisatie.
4.
Het instellingsplan omvat in elk geval:
- a.
doelstellingen van de organisatie op middellange termijn;
- b.
hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten;
- c.
financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.
5.
Onze Minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van de raad van bestuur. Onze Minister zendt een afschrift van zijn standpunt en van het plan aan beide Kamers van de Staten-Generaal.