Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2017, nr. 200.202.430/01
ECLI:NL:GHARL:2017:4890
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
200.202.430/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:4890, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑06‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging van het gezag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.430/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, C/17/147791 / FA RK 16-458)
beschikking van 6 juni 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
voorheen advocaat: mr. S. Bosmans te Rotterdam,
thans advocaat: mr. M. Krol te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
1. William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
2 [de vader] ,
wonendop een geheim adres,
verder te noemen: de vader,
3 [de pleegouders] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 27 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 oktober 2016;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van 28 november 2016 van mr. Bosmans met productie(s);
- een journaalbericht van 24 februari 2017 namens de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 april 2017 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] . Tevens is de vader verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) [in] 2008 te [E] en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) [in] 2010 te [B] .
De ouders zijn tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk belast geweest met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 3 januari 2014ѵ heeft de kinderrechter in voornoemde rechtbank [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. Sinds 22 juli 2014 zijn zij met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn laatstelijk bij beschikking van 23 december 2015 verlengd tot 3 januari 2017.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van zowel de moeder als de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 juli 2016. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige (het hof begrijpt: de minderjarigen), met benoeming van de GI tot voogd, alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en verzocht - kort gezegd - het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ter beoordeling staat het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Bij beslissingen als hier aan de orde dient het belang van de kinderen voorop te staan. Dat uitgangspunt is gewaarborgd in voormeld wetsartikel maar ook in diverse internationaalrechtelijke verdragsbepalingen zoals artikel 3 en 20 van het IVRK. Een kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Dat geldt ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.4
Volgens de moeder zijn haar opvoedingsvaardigheden onvoldoende onderzocht. Voor zover de moeder een nader onderzoek daarnaar bepleit, acht het hof dat niet noodzakelijk nu het hof op grond van de stukken en het verhandelde voldoende voorgelicht is om te kunnen beslissen over het verzoek van de raad.
5.5
Het hof heeft ter zitting gezien dat de moeder veel van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] houdt, dat zij verdriet heeft over hoe het rondom de opvoeding en verzorging en de uithuisplaatsing van de kinderen allemaal is gelopen en dat zij het beste met hen voor heeft. Het hof is evenwel na eigen onderzoek op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken van het dossier, evenals de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan. Ook het hof concludeert dat voldoende gebleken is dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun ontwikkeling aanvaardbare termijn. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde blijkt dat de moeder onvoldoende mogelijkheden heeft om de kinderen op te voeden en te verzorgen. De moeder is naar het oordeel van het hof niet in staat haar eigen leven volledig zelfstandig vorm te geven. Dit maakt dat de moeder naar het oordeel van het hof ook niet in staat kan worden geacht om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de volledige verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de kinderen te dragen. De moeder functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Zij is desondanks verbaal sterk, hetgeen er toe kan leiden dat zij wordt overschat. Haar capaciteiten en mogelijkheden worden dan beter ingeschat dan hoe deze daadwerkelijk zijn. De moeder heeft echter tijd nodig om informatie te verwerken. De moeder krijgt sinds februari 2013 ondersteuning bij het plannen en organiseren van zaken om het huishouden op de rails te houden. De moeder wordt inmiddels ondersteund door Stichting [F] die haar helpt om een eigen vast ritme voor het dagelijkse leven te vinden. Daarnaast heeft de moeder een bewindvoerder die haar financiën beheert.
5.7
De moeder kan de kinderen niet de nodige veiligheid en geborgenheid bieden. Zij is niet in staat te bepalen wat in welke situatie passend en nodig is voor de kinderen, hetgeen een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen vormt.
De moeder is onvoldoende sensitief en responsief. Zij vindt het lastig om regels en grenzen te stellen. Zij heeft naar de kinderen geschreeuwd en hen uitgescholden. Zij heeft hen hardhandig aangepakt door hen bijvoorbeeld te duwen. Ook zouden er wel eens spullen naar de kinderen zijn gegooid om hun aandacht te krijgen. De moeder kan bovendien grillig en onvoorspelbaar zijn in haar reactie naar de kinderen. Haar verhalen zijn verwarrend en soms onduidelijk en blijken vaak onjuist. Dat maakt haar minder betrouwbaar. De moeder heeft een gebrek aan inzicht in wat de kinderen sociaal-emotioneel nodig hebben.
De moeder en de vader hebben regelmatig ruzies gehad waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Dat leidt tot of versterkt een onveilig gevoel bij de kinderen. De moeder heeft de kinderen daar niet van kunnen afschermen.
De moeder is medisch overbezorgd over de kinderen en mist het inzicht in wat nodig is (of juist niet nodig is). Dat gedrag heeft de moeder in de thuissituatie en ook bij [G] in [H] laten zien. De moeder heeft bijvoorbeeld tijdens de opname meermalen aangegeven dat de kinderen lichamelijke klachten hebben zoals buikpijn, terwijl de gezinstrainers daar niets van hebben gemerkt. De moeder is tijdens de gezinsopname de eerste week met de kinderen naar de oogarts en tandarts gegaan en heeft meermalen contact opgenomen met de huisarts in plaats van de GGZ-arts, terwijl dat niet de afspraak was. Er is voorts een incident geweest waarbij de moeder heeft aangegeven dat de kinderen een pinda-allergie hebben en dat heeft willen aantonen door hen een grote hap pindakaas te geven. De moeder heeft uit voorzorg medicatie ingezet die niet altijd nodig is. De kinderen hadden last van allergieën en aandoeningen, waarvoor zij door de kinderarts behandeld werden en een inhalator en adrenalinepen hadden, maar waarvan zij in het pleeggezin geen last meer hebben.
Adviezen beklijven niet bij de moeder. Bovendien herkent dan wel erkent de moeder haar tekortkomingen onvoldoende. Er is vanaf juni 2013 Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding (IOG) in het gezin ingezet en sturing vanuit de ondertoezichtstelling. Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering in de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder. De zorgen over de kinderen zijn ondanks deze hulp niet weggenomen.
5.8
In het kader van toewerken naar een mogelijke terugplaatsing bij de moeder en het helder krijgen van het perspectief van de kinderen is een intensief behandeltraject ingezet en zijn de moeder en de kinderen opgenomen geweest in een gezinskliniek in [H] in de zomer van 2015. Uit het raadsrapport van 30 maart 2016 blijkt overigens dat in 2014 ook al een traject voor een gezinsopname te [H] was gestart maar dat de moeder toen heeft afgezien van de opname. De opname is in 2015 alsnog gerealiseerd maar is voortijdig beëindigd, omdat de moeder onvoldoende mogelijkheden en inzicht heeft getoond om in te spelen op de behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en er grote zorgen waren over negatieve gedragsveranderingen bij hen. De kinderen lieten een ernstige terugval in gedrag zien. [de minderjarige2] veranderde in een brutaal en eisend meisje en [de minderjarige1] kreeg driftbuien en ging grommen en blazen als haar iets niet beviel. Ook verviel zij steeds meer in babytaal.
5.9
De moeder heeft aangevoerd dat de situatie bij de kliniek niet veilig was waardoor zij niet heeft kunnen laten zien wat zij de kinderen kan bieden en meent dat haar opvoedvaardigheden aldus niet goed onderzocht zijn. Het hof overweegt dat ook als de situatie bij [G] onrustig was, dit onverlet laat dat voorafgaand aan de opname te [H] , bij de moeder thuis zonder succes IOG ingezet is geweest en dat er toen ook al ernstige zorgen zijn gebleken over het gezin en de mogelijkheden van de moeder om de kinderen te verzorgen en op te voeden.
5.10
[de minderjarige1] die nu negen jaar is en [de minderjarige2] die nu zes jaar is, wonen al sinds juli 2014 bij de pleegouders, met een korte onderbreking toen zij met de moeder opgenomen zijn geweest in de gezinskliniek in [H] in de zomer van 2015. De kinderen verblijven daarmee al bijna drie jaar in het perspectief biedend pleeggezin. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid, structuur en geborgenheid. De pleegouders bieden een veilig, gestructureerd, stabiel en warm opvoedingsklimaat. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ontwikkelen zich daar goed en zijn gezond. Zij realiseren en accepteren dat zij in pleeggezin opgroeien. De kinderen hebben belang bij zekerheid, bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie en bij een ongestoord hechtingsproces tussen hen en de pleegouders. Verstoring van het hechtingsproces en verstoring van de positieve ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal hen schaden en moet zoveel mogelijk vermeden worden.
5.11
De maatregel van gezagsbeëindiging draagt bij aan duidelijkheid voor de kinderen en alle betrokkenen over het toekomstperspectief van de kinderen nu het een eind zal maken aan de onzekerheid over de verblijfssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , mede ook omdat de jaarlijkse procedures omtrent de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing dan niet meer nodig zijn.
5.12
De moeder vindt de gezagsbeëindiging een stap te ver gaan omdat de kinderen al duidelijkheid hebben dat zij bij de pleegouders blijven. Het hof begrijpt dat de moeder beoogt aan te geven dat zij duurzaam bereid is om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien. Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag. Daar komt bij dat het hof er niet van overtuigd is dat de moeder daadwerkelijk duurzaam bereid is de kinderen te laten opgroeien bij de pleegouders. De moeder heeft immers de hoop en wens dat de kinderen weer thuis kunnen komen wonen, ook al hoeft dat voor de moeder niet onmiddellijk, en wijst erop dat dat ook de wens of drang van de kinderen kan zijn. Het belang van de kinderen bij duidelijkheid is gelet op de wens van de moeder des te groter.
5.13
Gelet op al het bovenstaande is het hof van oordeel dat voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de periode van onzekerheid over het perspectief in welk gezin zij opgroeien dient te eindigen. De aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder weer in staat moeten worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, is naar het oordeel van het hof dan ook voorbij. Het gegeven dat de omgang tussen de moeder en de kinderen thans kennelijk goed verloopt, maakt dit oordeel niet anders.
5.14
Het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij zekerheid en continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces weegt onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van het gezag. De uitkomst van deze belangenafweging luidt hetzelfde ook als meegewogen wordt dat de moeder - zoals zij naar voren heeft gebracht - haar ouderlijk gezag niet misbruikt en hulpverlening aanvaardt. Het hof acht de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder daarom in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk en dus - anders dan de moeder stelt - gerechtvaardigd.
5.15
Het voorgaande betekent dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te worden beëindigd.
5.16
Ten overvloede overweegt het hof dat de moeder ondanks de beëindiging van haar gezag altijd de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal blijven en dat zij betrokken blijft bij hun ontwikkeling en recht heeft op contact voor zover het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 27 juli 2016, voor zover dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G. Jonkman en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 6 juni2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.