Rb. Rotterdam, 12-12-2007, nr. 268481/HA ZA 06-2492
ECLI:NL:RBROT:2007:BC1218
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-12-2007
- Zaaknummer
268481/HA ZA 06-2492
- LJN
BC1218
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BC1218, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑12‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 12‑12‑2007
Inhoudsindicatie
incidentele vordering tot schorsing procedure in afwachting van uitspraak in andere procedure; open stelsel incidenten; goede procesorde.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 268481/HA ZA 06-2492
Uitspraak: 12 december 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CEF CITY ELECTRICAL FACTORS B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
eiseres,
procureur mr J.A.M. van de Sande,
advocaat mr M.A. Poelman (Eindhoven),
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAGEMEYER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te Bergschenhoek,
3. [GEDAAGDE SUB 3],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HTG NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
5. de naamloze vennootschap HAGEMEYER N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. [GEDAAGDE SUB 6],
wonende te [woonplaats],
7. [GEDAAGDE SUB 7],
wonende te [Amsterdam],
gedaagden,
procureur mr O.E. Meijer,
advocaat mr G.A.J. Boekraad (Amsterdam).
Eiseres wordt hierna aangeduid als "CEF", gedaagden samen als "Hagemeyer c.s." en gedaagde sub 1 als "Hagemeyer Nederland".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
dagvaardingen d.d. 4 en 5 september 2006 en de door CEF overgelegde producties;
- -
incidentele conclusie houdende verzoek tot schorsing van de procedure van
Hagemeyer c.s., met producties;
- -
conclusie van antwoord in het incident tot schorsing.
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, die zich daarbij bedienden van pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft Hagemeyer c.s. bij akte nog een aantal producties overgelegd.
2. De vordering van CEF
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Hagemeyer c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door CEF geleden schade, op te maken bij staat met haar veroordeling in de kosten van het geding.
CEF heeft aan de vordering - in het kort weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- -
CEF heeft een vordering uit onrechtmatige daad op onder andere Elektrotechnische Groothandel Bernard B.V. (hierna: Bernard) in verband met de deelname door Bernard aan een verboden kartel waardoor aan CEF grote schade is toegebracht;
- -
CEF heeft ter zake daarvan bij deze rechtbank een rechtsvordering aanhangig gemaakt tegen Bernard alsmede tegen de Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied en tegen Technische Unie B.V. (hierna: FEG en TU; procedure onder zaak-/rolnummer 115879/HA ZA 99-728);
- -
kennelijk met het doel CEF in haar verhaalsmogelijkheden jegens Bernard te benadelen heeft Bernard in of omstreeks november 2004 haar activa en activiteiten overgeheveld naar Hagemeyer Nederland, met als gevolg dat Bernard geen of minder verhaal biedt;
- -
deze overdracht levert paulianeus handelen op en tevens misbruik van rechtspersoonlijkheid en daarmee een onrechtmatige daad jegens CEF van de daarbij betrokkenen: van Hagemeyer Nederland, van de (middelijke) aandeelhouders van Bernard en Hagemeyer Nederland, te weten HTG Nederland B.V. en Hagemeyer N.V., alsmede van de bestuurders van Bernard, Hagemeyer Nederland en HTG Nederland B.V., te weten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], en van de bestuurders van Hagemeyer Nederland N.V., te weten [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7];
- -
Hagemeyer c.s. is hoofdelijk aansprakelijk voor de voor CEF als gevolg van haar onrechtmatig handelen geleden schade, die moet worden opgemaakt bij staat.
3. De incidentele vordering tot schorsing van Hagemeyer c.s. en het verweer daartegen
3.1
Hagemeyer c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank de onderhavige procedure zal schorsen totdat de rechtbank vonnis heeft gewezen in de procedure die CEF heeft ingesteld tegen onder meer Bernard met zaak-/rolnummer 115879/HA ZA 99-728 (hierna: de inbreuk-procedure).
Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd:
- -
de vordering van CEF tegen Hagemeyer c.s. is volstrekt ongegrond; deze is echter (voorlopig) niet relevant;
- -
aan de vordering tegen Hagemeyer c.s. wordt pas toegekomen wanneer (a) Bernard in de inbreukprocedure jegens CEF zou worden veroordeeld en (b) CEF voor die vordering geen verhaal zou kunnen vinden bij Bernard en evenmin bij de andere partijen die CEF hoofdelijk aansprakelijk houdt, in het bijzonder bij TU;
- -
Hagemeyer c.s. heeft er belang bij dat de onderhavige procedure wordt geschorst totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de inbreukprocedure.
3.2
CEF heeft zich verzet tegen toewijzing van deze vordering en heeft het volgende aangevoerd:
- -
de rechtbank is niet bevoegd het geding te schorsen;
- -
de door Hagemeyer c.s. opgeworpen voorwaarden voor de toewijsbaarheid van de vordering van CEF in de inbreukprocedure zijn onjuist;
- -
het zou te willekeurig zijn om de onderhavige procedure te schorsen tot het moment waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de inbreukprocedure;
- -
de door Hagemeyer c.s. toegepaste belangenafweging is onjuist.
4. De beoordeling van de incidentele vordering
4.1
Partijen zijn het erover eens dat er geen gesloten systeem van incidenten bestaat. Schorsing van een procedure of aanhouding van zijn uitspraak door de rechter naar aanleiding van een incidenteel verzoek van (één der) partijen is niet zonder meer uitgesloten buiten de in wet, verdrag of Europese verordening geregelde gevallen en kan onder omstandigheden ook plaatsvinden teneinde bijvoorbeeld de beslissing van een andere rechter af te wachten.
4.2
Of er voldoende grond is voor een dergelijke schorsing of aanhouding wordt - afgezien van specifieke daarvoor gegeven regels - vooral bepaald door de eisen van een goede procesorde, waaronder begrepen de eisen van een doelmatige en voortvarende rechtspleging. Onder meer geldt daarbij het beginsel dat moet worden gewaakt tegen onredelijke vertraging van de procedure.
4.3
Voor het slagen van de vordering van CEF in de onderhavige procedure is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat Bernard jegens CEF aansprakelijk is en gehouden is tot het betalen van schadevergoeding. CEF wijst er terecht op dat het vaststellen van deze aansprakelijkheid niet noodzakelijkerwijs hoeft plaats te vinden in de inbreukprocedure en dat bovendien Hagemeyer c.s. in die procedure geen partij is.
4.4
Voor het slagen van de vordering in de onderhavige procedure is niet vereist dat CEF de schade die zij zegt te hebben geleden door de handelwijze van Bernard, FEG en TU niet (eerst) volledig kan verhalen op anderen dan Hagemeyer c.s. De aansprakelijkheid van Bernard, de schade die zij zou moeten vergoeden en de mogelijkheid van verhaal op Bernard behoren in beginsel zelfstandig, los van de andere gedaagden in de inbreukprocedure, te worden beoordeeld. Het is voorts niet zeker dat, indien FEG, TU en Bernard aansprakelijk mochten zijn jegens CEF, zij ieder hoofdelijk voor de gehele schade van CEF aansprakelijk kunnen worden gehouden (die hoofdelijkheid wordt door Bernard in de inbreukprocedure bestreden) en dat CEF daarom haar schade volledig zou kunnen verhalen op TU of haar waarborgen (de vennootschappen Sonepar en Otra zouden aan CEF een garantie hebben afgegeven voor al hetgeen CEF van TU te vorderen mocht hebben).
4.5
Enerzijds zou door een schorsing van de onderhavige procedure ten eerste kunnen worden bereikt dat er niet, naast de inbreukprocedure, dubbel behoeft te worden geprocedeerd over de aansprakelijkheid van Bernard - Bernard en Hagemeyer c.s. hebben overigens dezelfde advocaat en partijen kunnen processtukken uit de inbreukprocedure in dit geding brengen - en zou ten tweede kunnen worden voorkomen dat een wellicht onnodig debat wordt gevoerd over de gewraakte overheveling en dat daarnaar een onderzoek door de rechtbank plaatsvindt. Dat doorprocederen gepaard gaat met (aanzienlijke) kosten geldt overigens voor beide partijen.
Anderzijds heeft CEF een gerechtvaardigd belang bij voortgang van de procedure en bij het vaststellen van de aansprakelijkheid van Hagemeyer c.s., zonder dat de uiteindelijke afloop van de inbreukprocedure tegen Bernard wordt afgewacht. Daarbij gaat het mede om de ontwikkelingen in het Hagemeyer-concern. Debat over en onderzoek naar de gewraakte overheveling zal vermoedelijk flink wat tijd kosten. Indien voordien zou worden gewacht op een (eind-)uitspraak over de aansprakelijkheid van Bernard, zou CEF extra lang moeten wachten op een uitspraak over de gedragingen van Hagemeyer c.s.
4.6
Partijen hebben een diametraal tegenover elkaar staande visie op de kans dat Bernard jegens CEF aansprakelijk zal blijken te zijn en zal worden veroordeeld tot het betalen van een bepaalde schadevergoeding. Het lijkt aannemelijk dat daarover nog zeer geruime tijd zal worden geprocedeerd, ook na een eindvonnis van de rechtbank in de inbreukprocedure.
In dit incident kan niet op enig oordeel daarover worden vooruitgelopen. Het valt derhalve niet te voorspellen of een discussie over de gewraakte overheveling van de onderneming van Bernard naar Hagemeyer Nederland B.V. waarschijnlijk wel of niet relevant zal blijken te zijn.
4.7
Het vorenstaande afwegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende zwaarwegende redenen zijn om de onderhavige procedure te schorsen.
Het incidentele verzoek zal worden afgewezen, met veroordeling van Hagemeyer c.s. in de kosten van het incident.
4.8
Waar het verzoek tot schorsing geen processueel verweer inhoudt maar een punt van procesorde, zal Hagemeyer c.s. in de gelegenheid worden gesteld een conclusie van antwoord te nemen.
5. De beslissing
De rechtbank,
in het incident
wijst de vordering tot schorsing af;
veroordeelt Hagemeyer c.s. in de kosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van CEF begroot op nihil aan verschotten en op € 6.422,- aan salaris van de procureur;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 13 februari 2008 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Hagemeyer c.s..
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
- 10.