HR, 27-11-2012, nr. 11/05112
ECLI:NL:HR:2012:BY2067
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/05112
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY2067
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY2067, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY2067
ECLI:NL:HR:2012:BY2067, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY2067
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0306
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/05112(1)
Mr. Aben
Zitting 2 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 17 februari 2011, de verdachte ter zake van "1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en "2. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens de verdachte heeft mr. A. Rodriquez Gonzales, advocaat te Rotterdam, cassatie ingesteld. Mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel behelst twee klachten. De eerste klacht is dat het oordeel van het Hof dat de aan de verdachte op te leggen straf wegens overschrijding van de redelijke termijn met één maand dient te worden verminderd onbegrijpelijk is, nu het Hof zonder nadere motivering ten nadele van de verdachte is afgeweken van de uitgangspunten voor strafvermindering bepaald in rov. 3.6.2 van het arrest HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358. De tweede klacht is dat de redelijke termijn tevens in cassatie is geschonden, doordat de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad is overschreden.
3.2.
Het Hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt gemotiveerd:
"(...)
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de zaak niet binnen 2 jaren na het instellen van het hoger beroep op 13 april 2007 is afgedaan. Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat en de op te leggen gevangenisstraf met 1 maand bekorten.
Het hof ziet daarnaast, gelet op de gevolgen die de op 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe wettelijke regeling betreffende voorwaardelijke invrijheidstelling voor de verdachte met zich meebrengt, aanleiding om een op 4 maanden bepaald gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen."
3.3.
Het middel ziet eraan voorbij dat de uitgangspunten zoals verwoord in NJ 2008/358, rov. 3.6.2, de uitgangspunten betreffen die de Hoge Raad hanteert wanneer het als feitenrechter dient te oordelen over de rechtsgevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, en voorts, dat de strafvermindering ziet op het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan de verdachte opgelegde straf. De Hoge Raad heeft in rov. 3.7, onder b, van NJ 2008/358 overwogen dat het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst en bovendien, in rov. 3.22, dat de strafvermindering afhankelijk is van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden en dat er omtrent de wijze waarop de straf dient te worden verminderd geen algemene regels zijn te geven. Ook heeft de Hoge Raad in voornoemde rechtsoverweging geoordeeld dat behalve de oplegging van een straf die minder hoog is dan de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, als strafvermindering tevens geldt de oplegging van een straf in voorwaardelijke vorm.
De door het hof toegepaste strafvermindering komt uiteindelijk neer op een verkorting met één maand van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het middel geeft niet aan waarom deze strafvermindering onbegrijpelijk is. Het middel behoeft in zoverre geen verdere bespreking.
3.4.
Dan de klacht dat de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad is overschreden. Namens verdachte is op 18 februari 2011 beroep in cassatie ingesteld. De processtukken zijn op 18 november 2011 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De verdachte bevond zich ten tijde van het instellen van het cassatie beroep niet in voorlopige hechtenis. Derhalve hadden de stukken binnen de termijn van acht maanden naar de Hoge Raad moeten worden ingezonden en is deze termijn overschreden. Het middel klaagt terecht. Uw Raad kan de aan de verdachte opgelegde straf verminderen, naargelang de mate van overschrijding dit rechtvaardigt.
4.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen [medeverdachte] met griffienummer S 11/01064 waarin ik heden eveneens concludeer.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
HR: strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie. Middel voor het overige: art. 81.1 RO.
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/05112
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2011, nummer 22/002194-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is in zoverre gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.3.
Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 27 november 2012.