type: ID/4198coll:
Rb. Midden-Nederland, 24-01-2020, nr. C/16/492307 / KG ZA 19-724
ECLI:NL:RBMNE:2020:393
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
24-01-2020
- Zaaknummer
C/16/492307 / KG ZA 19-724
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:393, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 24‑01‑2020; (Kort geding)
Uitspraak 24‑01‑2020
Inhoudsindicatie
kort geding, verwijderen baggerspecie, EVOA
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/492307 / KG ZA 19-724
Vonnis in kort geding van 24 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAGRO AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ ZEELAND B.V.,
gevestigd te 's-Heerenhoek,
hierna: Sagro,
eiseres,
advocaten mr. A. Nijboer en mr. J.H. Meerburg te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde sub 1] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , België,
hierna: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.G.J. Laan te Hoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer [A] en de heer [B] , bestuurders van [gedaagde sub 2] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaardingen van 10 december 2019 met producties 1 tot en met 15,
- -
de producties 1 tot en met 8 van [gedaagde sub 1] ,
- -
de producties 16 tot en met 21 van Sagro,
- -
de mondelinge behandeling van 10 januari 2020,
- -
de pleitnota en aanvullende pleitaantekeningen van Sagro,
- -
de pleitnota van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
Waar gaat het over?
2.1.
In juli 2017 is baggerspecie van [gedaagde sub 1] via [gedaagde sub 2] vanuit België naar Nederland vervoerd ten behoeve van een Nederlandse afnemer. Deze laatste heeft een deel van de baggerspecie geweigerd. [gedaagde sub 2] heeft toen met Sagro een overeenkomst gesloten op grond waarvan dat deel op een opslagterrein van Sagro is gestort. Dit neemt ongeveer 30.000 m² in beslag. Volgens Sagro was de afspraak dat de baggerspecie tijdelijk, circa een maand, op haar terrein zou worden opgeslagen en ontwaterd ten behoeve van een nieuwe Nederlandse afnemer. De baggerspecie ligt er echter nog steeds. Ondanks sommaties van Sagro weigeren [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de baggerspecie weg te halen en de vanwege de opslag gemaakte kosten te betalen. Sagro lijdt hierdoor schade, omdat zij het terrein niet kan exploiteren en zij haar plannen tot herinrichting/renovatie van het terrein niet kan uitvoeren conform de aan haar verleende vergunning.
2.2.
Sagro vordert daarom in deze procedure dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot het wegnemen van de baggerspecie van het terrein en tot betaling van alle kosten die Sagro in verband met de opslag van de baggerspecie heeft gemaakt. Sagro stelt dat deze verplichtingen voor [gedaagde sub 2] voortvloeien uit de met Sagro gesloten overeenkomst en voor [gedaagde sub 1] uit de toepasselijke Verordening EG nr. 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA). Daarnaast vloeien deze verplichtingen voor beiden ook voort uit hoofde van bewaarneming. Sagro vordert nakoming van deze verplichtingen en schadevergoeding wegens wanprestatie. Volgens Sagro is het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bovendien onrechtmatig. Zij voldoen niet aan hun wettelijke verplichting om de baggerspecie weg te nemen en dat is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Sagro vordert dat dit onrechtmatige handelen wordt beëindigd en haar schade en kosten worden vergoed.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] voeren hiertegen verweer.
Ontvankelijkheid
2.3.
Sagro heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening die strekt tot ontruiming van het opslagterrein. Dit hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ook niet betwist. De voorzieningenrechter acht zich in staat om over deze kwestie een oordeel te geven en daarmee is de zaak geschikt voor behandeling in kort geding. Zij zal dan ook overgaan tot beoordeling van de hoofdvordering tot ontruiming en de daarbij ingestelde nevenvordering tot vergoeding van schade en kosten aan Sagro. Zij zal eerst de tegen [gedaagde sub 2] ingestelde vorderingen behandelen en daarna de tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen.
[gedaagde sub 2]
Baggerspecie verwijderen
2.4.
De voorzieningenrechter vindt dat [gedaagde sub 2] de baggerspecie van het terrein van Sagro moet verwijderen en zal dat hierna toelichten.
2.5.
[gedaagde sub 2] heeft met Sagro een overeenkomst gesloten tot het verrichten van werkzaamheden door Sagro tegen betaling door [gedaagde sub 2] . Uit de opdrachtbevestiging en de daaraan voorafgegane e-mailwisseling (productie 1 Sagro) blijkt dat de afgesproken werkzaamheden zagen op het ontwateren van de baggerspecie voor toepassing daarvan door de nieuwe Nederlandse afnemer. Daarbij werd uitgegaan van een productie van 6.000 m² per week, een droogtijd van maximaal 5 dagen en afvoer van het materiaal aan het einde van de week. Deze overeenkomst is naar haar aard heel tijdelijk. Uitgaande van de genoemde productie en droogtijd zouden de werkzaamheden onder normale omstandigheden na ongeveer vijf weken afgerond zijn. Uit de opdrachtbevestiging en e-mails blijkt dat [gedaagde sub 2] en Sagro geen rekening hebben gehouden met de situatie dat de baggerspecie na het ontwateren niet door de nieuwe afnemer of een andere derde zou worden afgenomen, zoals nu het geval is. Voor die situatie hebben zij niets geregeld. Gelet op dit alles kan niet worden aangenomen dat Sagro op grond van de gesloten overeenkomst verplicht is om de baggerspecie voor onbepaalde tijd op haar terrein op te slaan. Sagro heeft er spoedeisend belang bij dat het opslagterrein wordt ontruimd. Uit de aard en de strekking van de gemaakte afspraken volgt dat [gedaagde sub 2] ervoor moet zorgen dat de baggerspecie op korte termijn van het terrein wordt verwijderd. De voorzieningenrechter zal [gedaagde sub 2] daartoe veroordelen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, met een maximum
€ 300.000,00.
Geldvordering
2.6.
De voorzieningenrechter zal de door Sagro gevorderde veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 898.924,32, te vermeerderen met rente, afwijzen. Bij een voorlopige voorziening die strekt tot betaling van een geldsom past terughoudendheid. Toewijzing is alleen op zijn plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, er vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - niet aan toewijzing in de weg staat. Het is aan Sagro om daar voldoende feiten en omstandigheden voor aan te voeren.
2.7.
Voor wat betreft het spoedeisend belang heeft Sagro aangevoerd dat zij per dag dat de baggerspecie op het opslagterrein ligt, verlies lijdt. Het is maar de vraag of de gemaakte kosten verhaald kunnen worden, dus het risico op een grote onverhaalbare vordering wordt elke dag groter. En zij heeft het geld naar haar zeggen nodig voor haar bedrijfsvoering. Ter onderbouwing van de vordering heeft Sagro verwezen naar een overzicht waarin het bedrag inzichtelijk zou zijn gemaakt met bijbehorende facturen. Anders dan Sagro stelt, bestaat haar productie 11 niet uit een overzicht met onderliggende stukken. Het bestaat slechts uit drie door Sagro opgestelde facturen, waarin aan [gedaagde sub 2] over de maanden augustus, september en oktober 2019 per maand een bedrag van € 36.000,00 inclusief btw, in rekening is gebracht aan gederfde inkomsten. Daarbij heeft Sagro onder verwijzing naar de als productie 12 overgelegde offerte van een concurrent aangevoerd dat het door haar gehanteerde tarief van € 1,00 per m² exclusief btw, marktconform is. Sagro heeft haar geldvordering verder niet toegelicht of onderbouwd.
2.8.
Sagro heeft zodoende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat op dit punt een onmiddellijke voorziening vereist is en het oordeel van de bodemrechter niet kan worden afgewacht. Zij heeft ook niet voldaan aan haar stelplicht voor wat betreft het bestaan en de omvang van de vermeende geldvordering. Of [gedaagde sub 2] de gefactureerde bedragen aan Sagro verschuldigd is, is in het kader van dit kort geding niet vast te stellen. Het door Sagro in rekening gebrachte tarief is namelijk niet gebaseerd op een door partijen gemaakte prijsafspraak en aan de hand van één summiere offerte kan ook niet beoordeeld worden of het een gebruikelijk tarief is. Iedere verdere onderbouwing van de opgevoerde schade en kosten ontbreekt.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde sub 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sagro worden begroot op:
- dagvaarding € 86,40 (inclusief informatiekosten)
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 5.197,40
[gedaagde sub 1]
Bevoegdheid en toepasselijk recht
2.10.
[gedaagde sub 1] is een rechtspersoon naar buitenlands recht, die in het buitenland gevestigd is. Dat maakt dat de tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen een internationaal karakter dragen. De voorzieningenrechter acht zich op grond van artikel 7 lid 2 van de toepasselijke herschikte EEX-Vo bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Op grond van dat artikel kan bij vermeende vorderingen uit onrechtmatige daad een gedaagde (ook) worden opgeroepen voor de rechter van de plaats waar het gestelde schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Dat is in dit geval in Nederland.
2.11.
De voorzieningenrechter gaat net als partijen uit van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Baggerspecie verwijderen
2.12.
De voorzieningenrechter vindt de gevorderde veroordeling tot het verwijderen van de baggerspecie ten aanzien van [gedaagde sub 1] niet toewijsbaar.
2.13.
Sagro stelt dat [gedaagde sub 1] op grond van de toepasselijke EVOA als eerste producent van de baggerspecie te allen tijde verantwoordelijk blijft voor die afvalstof totdat de baggerspecie rechtsgeldig en in overeenstemming met de EVOA is overgedragen aan een opvolgend eigenaar. Als de overbrenging om wat voor reden dan ook niet kan worden voltooid, rust op de eerste producent een zelfstandige verplichting tot terugname en zo nodig tussentijdse opslag ervan. In dit geval kan de overbrenging niet worden voltooid en is het terrein waar de baggerspecie ligt opgeslagen, niet langer beschikbaar. Dit maakt dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 22 en 23 EVOA verplicht is om de baggerspecie daar weg te halen en alle kosten die verband houden met die opslag te betalen. Volgens Sagro kan zij [gedaagde sub 1] rechtstreeks op deze verplichtingen uit de EVOA aanspreken en levert het niet nakomen van deze wettelijke verplichtingen door [gedaagde sub 1] naast wanprestatie ook onrechtmatig handelen jegens haar op.
2.14.
De voorzieningenrechter volgt Sagro hierin niet. Aan de EVOA komt directe werking toe, in die zin dat het daarin bepaalde zonder omzetting in nationale wetgeving van toepassing is in Nederland en direct moeten worden nageleefd door de betrokken partijen. Dit betekent echter niet dat de EVOA ook directe horizontale werking heeft, in die zin dat de bepalingen ook doorwerken in (rechts)verhoudingen tussen particuliere partijen. In de EVOA zijn de procedures en controleregelingen geregeld voor de overbrenging van afvalstoffen met als hoofddoel de bescherming van het milieu. De EVOA is publiekrechtelijk van aard en de handhaving daarvan gaat via bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg. Sagro kan daarom niet rechtstreeks naleving vorderen van bepalingen uit de EVOA door [gedaagde sub 1] . Het is aan de bevoegde autoriteiten, voor Nederland de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en voor België de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), om al dan niet handhavend op te treden.
2.15.
Verder staat, anders dan het geval is in de door Sagro aangehaalde jurisprudentie, nog niet vast dat [gedaagde sub 1] in strijd handelt met de EVOA. De bevoegde autoriteiten zijn het niet eens over de vraag of [gedaagde sub 1] de baggerspecie terug moet nemen naar België. Er is nog geen terugnamebesluit genomen door de bevoegde instantie. Laat staan dat er sprake is van een (na een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure) onherroepelijk geworden besluit daarover. In deze kort gedingprocedure kan niet op de uitkomst van dat bestuursrechtelijk traject worden vooruitgelopen. Daarbij geldt dat áls zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] verplichtingen uit de EVOA heeft geschonden, dat nog niet zonder meer een onrechtmatige daad jegens Sagro oplevert. De geschonden norm strekt namelijk tot bescherming van het milieu en het belang dat Sagro hier nu inroept staat in een ver verwijderd verband met dat doel. De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] verplichtingen uit de EVOA heeft geschonden, weegt wel mee bij de beantwoording van de vraag of door haar een zorgvuldigheidsnorm is geschonden, maar hoeft daarvoor niet doorslaggevend te zijn.
2.16.
[gedaagde sub 1] kan ook niet op grond van bewaarneming worden aangesproken tot terugname van de baggerspecie, omdat het opslaan van de baggerspecie op het terrein van Sagro niet in haar opdracht is gebeurd.
Geldvordering
2.17.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van schade en kosten aan Sagro evenmin toewijsbaar is.
Proceskosten
2.18.
Sagro zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 5.111,00
2.19.
De nakosten, waarvan [gedaagde sub 1] betaling vordert, zullen op de in 3.8. weergegeven wijze worden begroot.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om de baggerspecie, die op het opslagterrein aan de [adres] te [plaatsnaam] ligt, binnen twee weken na betekening van dit vonnis van dat opslagterrein weg te nemen,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Sagro een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 3.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Sagro tot op vandaag begroot op € 5.197,40,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
3.6.
wijst de vorderingen van Sagro af,
3.7.
veroordeelt Sagro in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op vandaag begroot op € 5.111,00,
3.8.
veroordeelt Sagro, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:- € 157,00 aan salaris advocaat,- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.9.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑01‑2020