Zie HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, NJ 2013/244 m.nt. Bleichrodt en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, rov. 2.4.2, HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.4.2. en A.J.A. van Dorst, ‘Cassatie in strafzaken’, negende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 214.
HR, 29-10-2019, nr. 17/05740
ECLI:NL:HR:2019:1643
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-10-2019
- Zaaknummer
17/05740
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1643, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑10‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:913
ECLI:NL:PHR:2019:913, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1643
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Het enige middel betreft een klacht over de redelijke termijn in de cassatiefase. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05740
Datum 29 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2017, nummer 21/003551-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen UT, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019.
Conclusie 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middel bevat enkel de klacht dat als gevolg van het instellen van het cassatieberoep na de bestreden uitspraak de redelijke termijn in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Conclusie strekt ertoe dat de verdachte in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard. Samenhang met 15/05643, 17/05745, 18/00234 en 18/04966.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/05740
Zitting 24 september 2019
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 1 december 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet alsmede het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. ”medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 5. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
De zaak hangt samen met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 5] (15/05643), [medeverdachte 2] (17/05745), [medeverdachte 3] (18/00234) en [medeverdachte 4] (18/04966), waarin ik vandaag ook concludeer.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
Het middel strekt er slechts toe te klagen dat als gevolg van het instellen van het cassatieberoep na de bestreden uitspraak de redelijke termijn in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De verdachte heeft kennelijk geen (cassatie)klachten over de bestreden uitspraak en/of over de behandeling van de zaak door het hof. Daarmee betreft het een klacht die onvoldoende belang bij het cassatieberoep tot uitdrukking brengt.1.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2019