Rb. Den Haag, 24-08-2015, nr. AWB 15/14358
ECLI:NL:RBDHA:2015:9942
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-08-2015
- Zaaknummer
AWB 15/14358
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:9942, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑08‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑08‑2015
Inhoudsindicatie
De rechtbank onderwerpt het besluit van 27 juli 2015 aan de in artikel 83a van de Vw 2000 neergelegde toetsing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de uit de Oekraïne afkomstige aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 11 juni 2015 een oproep heeft ontvangen om zich op 15 juni 2015 te melden bij het militaire commissariaat.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/14358
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2015 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
Geboren op [geboortedatum] ,
Burger van Oekraïne,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T.H.G. Schuringa),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.P.Guérain).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en heeft verweerder aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 28 juli 2015 beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juli 2015 heeft de rechtbank verweerder een ontvangstbevestiging van het beroep met zaaknummer AWB 15/14358 toegezonden met daarin tevens een uitnodiging voor de behandeling ter zitting. Voorts heeft de rechtbank op 29 juli 2015 verweerder een ontvangstbevestiging van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 15/14360 toegezonden. Bij brief van eveneens 29 juli 2015 heeft de rechtbank verweerder bericht dat het verzoek is ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank medegedeeld dat hij de zaak niet heeft voorbereid, omdat hij ervan uit is gegaan dat het beroep was ingetrokken.
De rechtbank is vervolgens overgegaan tot behandeling van de zaak. Aan het einde van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank partijen gevraagd of partijen akkoord zijn dat de rechtbank uitspraak doet op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Partijen hebben desgevraagd aangegeven hiermee akkoord te gaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens gesloten met de mededeling dat het onderzoek zal worden heropend indien er nog vragen zijn die moeten leiden tot een nadere bespreking.
Overwegingen
1. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser is naar eigen zeggen op 13 juni 2015 Nederland ingereisd en heeft op14 juni 2015 te kennen gegeven asiel te willen aanvragen. Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase van 15 juni 2015 naar voren gebracht dat hij op 12 juni 2015 in de Oekraïne in een vrachtwagen is gestapt en vervolgens in Nederland weer is uitgestapt.
1.2.
Eiser heeft tijdens het eerste gehoor van 15 juli 2015 naar voren gebracht dat hij nooit in het leger gediend heeft omdat zijn vader in 2012 een bedrag van € 500,- heeft betaald en daarmee uitstel heeft gekregen. Voorts heeft eiser naar voren gebracht dat hij zijn reispaspoort bij Igor Trofiak heeft achtergelaten als borg en dat het niet is gelukt om contact met hem te krijgen.
1.3.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor van 17 juli 2015 naar voren gebracht dat hij op 11 juni 2015 een oproep heeft ontvangen om zich op 15 juni 2015 te melden bij het militaire commissariaat. Volgens eiser is in de oproep vermeld dat hij naar de gevangenis moet als hij niet komt opdagen. Eiser stelt niet in militaire dienst te willen vanwege zijn geloof, omdat hij tegen wapens en oorlog is en niet tegen burgers wil vechten. Ten slotte heeft eiser naar voren gebracht dat de economische situatie in de Oekraïne slecht is.
1.4.
Op 21 juli 2015 heeft verweerder het voornemen uitgebracht de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, en aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en aan eiser geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.5.
Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit, de Slavische etniciteit, is ongehuwd en Grieks Katholiek. Eiser heeft een echt bevonden binnenlands paspoort overgelegd;
- Eiser stelt dat zijn vader in 2012 een uitstel voor militaire dienst voor hem heeft geregeld;
- Eiser heeft verklaard dat hij op 11 juni 2015 is opgeroepen om op 15 juni 2015 bij het militaire commissariaat te verschijnen;
- Eiser heeft door de ontvangst van de oproep besloten om Oekraïne te verlaten. Hij is op 12 juni 2015 vertrokken uit de Oekraïne en is op 14 juni 2015 Nederland ingereisd;
- Eiser vreest bij terugkeer in dienst te moeten, dan wel vervolgd te worden, omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep.
1.6.
Eiser wordt door verweerder gevolgd in zijn identiteit, zijn Oekraïense nationaliteit, zijn Slavische etniciteit, zijn herkomst uit Kalush, dat hij ongehuwd is en het Grieks katholieke geloof aanhangt. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser in 2012 is opgeroepen voor een medische keuring, dan wel dat de vader van eiser op dat moment op illegale wijze uitstel heeft geregeld. Ook acht verweerder het niet geloofwaardig dat eiser op 11 juni 2015 een oproep heeft ontvangen.
1.7.
Bij brief van 23 juli 2015 heeft eiser zijn zienswijze op het voornemen ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
3. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aan haar ter beschikking gestelde stukken en het verhandelde ter zitting uitspraak kan worden gedaan in onderhavige procedure.
4. Eiser stelt vooreerst dat zijn procedure ten onrechte binnen de algemene asielprocedure (AA) is afgedaan, omdat in strijd met artikel 3.113, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) een afschrift van het verslag van het nader gehoor niet op de derde dag aan zijn gemachtigde is verstrekt.
4.1.
Ingevolge artikel 3.113, vierde lid, van het Vb 2000 wordt van het nader gehoor een schriftelijk verslag gemaakt. Een afschrift van het verslag van het nader gehoor wordt op de derde dag aan de vreemdeling ter kennis gebracht. Niet bestreden is dat dit verslag, zoals gebruikelijk, op de derde dag aan de vreemdeling is verstrekt. De beroepsgrond ziet enkel op het gegeven dat de gemachtigde van eiser eerst op de vierde dag een afschrift heeft ontvangen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemd artikel, noch uit de daarbij horende
nota van toelichting (Stb. 2010, 244) blijkt dat de procedure onder deze omstandigheden niet meer binnen de AA kan worden afgedaan.
4.3.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bepleit dat zij het verslag op de derde dag wenst te ontvangen, omdat dit de kwaliteit van de correcties en aanvullingen ten goede komt. Verweerder is de gemachtigde in zoverre tegemoet gekomen dat op 22 juli 2015 de AA met twee dagen is verlengd, zodat eerst op dag acht een zienswijze hoefde te worden ingediend.
4.4.
De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser in haar stelling dat bij deze gang van zaken vervolgens niet past dat verweerder in het besluit overweegt dat de zienswijze niet de aangewezen plek is om correcties en/of aanvullingen naar voren te brengen. De rechtbank ziet ook overigens niet in waarom de correctie van eiser dat hij de oproep van 11 juni 2015 niet heeft meegenomen vanwege de risico’s bij aanhouding in Oekraïne niet zou kunnen worden meegenomen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling dan ook van deze correctie uitgaan.
5. Ingevolge artikel 83a van de Vw 2000 omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
5.1.
Dit onderzoek sluit aan bij artikel 46, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013. Voornoemd artikel beoogt volgens de ‘Explanatory memorandum’ van de Europese Commissie van 1 juni 2011 bij het voorstel voor de Procedurerichtlijn‘to ensure full respect of fundamental rights as it is informed by developing case law of the Court of Justice of the European Union and the European Court of Human Rights, especially concerning the right to an effective remedy’ (COM(2011) 319, final, p. 4).
5.2.
Het Europees Hof voor de rechten van de Mens laat (in onder meer de arresten van 13 oktober 2011, Husseini tegen Zweden, 10611/09, § 86, 27 maart 2014, W.H. tegen Zweden, 49341/10,§ 59 en 4 juni 2015, J.K. tegen Zweden, 59166/12, § 52, echr.coe.int) ruimte voor een rechterlijke toetsing waarbij de rechter niet zijn eigen oordeel over alle aspecten van een besluit zonder meer voor het oordeel van het bestuur in de plaats kan stellen. Eenzelfde uitgangspunt volgt uit de brief van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak aan verweerder van 30 januari 2014 (advies consultatie Raad van State, bijlage bij Kamerstuk 34 088, nr. 3).
5.3.
Deze ruimte in acht nemend komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
6. De rechtbank stelt vast dat door eiser niet is bestreden dat verweerder alle relevante elementen juist heeft vastgesteld.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2012 uitstel heeft gekregen. De verklaring van eiser ontbeert elke onderbouwing en is niet gebaseerd op eigen handelen.
8. Het geschil spitst zich uiteindelijk toe op de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich dient te melden bij het militaire commissariaat.
8.1.
Uit door eiser overgelegde documentatie blijkt dat er zes mobilisatiegolven zijn geweest nadat het parlement van de Krim op 17 maart 2014 de onafhankelijkheid heeft uitgeroepen. Uit onder meer het door eiser overgelegde UNHCR-rapport van17 augustus 2014 blijkt dat ook mannen vanaf achttien jaar konden worden geselecteerd. Dat alle mannen vanaf achttien jaar zijn opgeroepen blijkt niet uit de door eiser overgelegde stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de Oekraïne een algehele mobilisatie plaatsvindt. Dit brengt met zich dat eiser -zoals verweerder ook stelt- aannemelijk dient te maken dat hij een oproep heeft ontvangen van het militaire commissariaat.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 11 juni 2015 een oproep heeft ontvangen voor 15 juni 2015 en dat hij deze niet kan overleggen. De daarvoor door verweerder gegeven motivering is voldoende.De rechtbank merkt daarbij op dat, zoals ter zitting door de rechtbank ook aan de orde is gesteld, niet valt in te zien dat eiser, opgeleid in computersystemen, een dergelijke oproep niet via internet binnen zijn bereik heeft kunnen houden.
Voorts overtuigt de stelling dat de op de keukentafel achtergelaten oproep thans niet meer kan worden verzonden omdat moeder, die daarvoor verantwoordelijk was, deze niet meer kan vinden, niet.
Dit laatste geldt eveneens voor de verklaring van eiser dat hij de oproep niet heeft meegenomen in verband met de risico’s te worden aangehouden in Oekraïne. Als wordt uitgegaan van de verklaring van eiser dat hij op 12 juni 2015 zonder reispaspoort in een rechtstreeks naar België rijdende vrachtwagen met dozen is gestapt, zou een aanhouding ook zonder de oproep problemen opleveren.
Voor wat betreft het reispaspoort zij daarbij nog opgemerkt dat de stelling dat hij deze zou hebben achtergelaten als borg voor een lening van € 500,- bij een moeilijk te bereiken persoon vragen oproept, hetgeen ter zitting ook is voorgehouden. Immers, het is bevreemdingwekkend dat wel een lening wordt verschaft, maar dat de persoon die deze lening heeft verstrekt dan wel een tussenpersoon vervolgens niet meer bereikbaar is om de lening af te lossen.
8.3.
Derhalve komt de rechtbank niet toe aan hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, namelijk dat hij door geen gehoor te geven aan de oproepen bij de Oekraïense autoriteiten bekend staat als deserteur of dienstweigeraar en voorts dat hij gewetensbezwaren heeft tegen het vervullen van militaire dienst.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, mr. D.W.J. Vinkes enmr. J. van den Bosch, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.