Zie Verkeersrecht 7/8 - 2013
Rb. Noord-Holland, 08-10-2014, nr. C/14/135153 / HA ZA 12-56, nr. C/14/135155 / HA ZA 12-57
ECLI:NL:RBNHO:2014:9243
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
08-10-2014
- Zaaknummer
C/14/135153 / HA ZA 12-56
C/14/135155 / HA ZA 12-57
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:9243, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 08‑10‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
ECLI:NL:RBNHO:2013:6852, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 26‑06‑2013
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Letselschade. Schietpartij. Dwarslaesie. Stelling van gedaagden dat het slachtoffer een beroep had moeten doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) faalt. Bij haar uitspraak van 19 juni 2013 bepaalde de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2013:776) immers dat de weigering van een gemeente een uitkering te doen in het kader van de WMO terecht was geweest, nu het slachtoffer van een verkeersongeval zijn kosten had kunnen verhalen op de aansprakelijke partij. Dat het slachtoffer echter stelde dit niet te hebben gedaan, kon hem niet baten.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/14/135153 / HA ZA 12-56
Vonnis van 8 oktober 2014
in de zaak van
zaaknummer / rolnummer: C/14/135153 / HA ZA 12-56 van
(toev.nr.: 4GL1387; 4GL1390; 4GL1391; 4GL1392; 4GL1393; 4GL1394)
[EISER],
wonende te Hoorn,
EISER,
advocaat mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen
toev. nr. 4JD9118
1. A,
wonende te Hoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
toev. nr. 4JD8005
2. B,
wonende te Hoorn,
gedaagde,
advocaat mr. G.E. Helder te Grootebroek,
toev. nr. 4JC2362
3 C,
wonende te Hoorn,
gedaagde,
advocaat mr. N. van der Kruk te Zwaag,
toev. nr. 4JF5728
4 D,
gedetineerd te Veenhuizen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kluivers te Haarlem.
GEDAAGDEN
Partijen zullen hierna [eiser] en gedaagden genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 26 juni 2013
- -
de conclusies van repliek van [eiser]
- -
de conclusies van dupliek van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij bij genoemd tussenvonnis heeft overwogen en beslist.
2.2.
In het vorige tussenvonnis is beslist dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser]. De vraag wie precies welke schade heeft veroorzaakt is voor [eiser] dus niet van belang. De rechtbank heeft, gelet op het feit dat het debat omtrent de schade ondergeschikt dreigde te raken aan de aansprakelijkheidsvraag, na de vorige zitting partijen in de gelegen gesteld hun standpunten daarover bij re- en dupliek nogmaals toe te lichten.
2.3. [
eiser] vordert EUR 357.247,73. De vordering is uitgesplitst in de volgende schadeposten:
- a.
Verlies arbeidsvermogen 229.266,00
- b.
Smartengeld 130.000,00
- c.
Verlies zelfwerkzaamheid 13.300,00
- d.
Medische- en herstelkosten 13.131,73
- e.
Reiskosten 2.500,00
- f.
Diverse kosten 850,00
---
Totaal: EUR 389.047,73
Waarvan moet worden afgetrokken de EUR 31.800,- die [eiser] reeds vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen.
2.4.
Door gedaagden is aangevoerd dat [eiser] geen schadevergoeding kan vorderen voor zover deze hem reeds in de strafprocedure als benadeelde partij is toegewezen. Dat is in beginsel juist, omdat [eiser] voor het toegewezen deel reeds over een executeerbare titel beschikt. [eiser] heeft echter ook belang bij het verkrijgen van één vonnis met daarin een hoofdelijke veroordeling van iedere aansprakelijke gedaagde. Daarom zal [eiser] wel in zijn vordering worden ontvangen, waarbij de rechtbank bij het formuleren van het dictum rekening zal houden met het feit dat gedaagden in het strafrecht reeds zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan [eiser].
eigen schuld
2.5.
Gedaagden hebben zich erop beroepen dat [eiser] eigen schuld heeft aan zijn schade als bedoeld in art. 6:101 Burgerlijk Wetboek. Zij stellen – kort gezegd – dat de confrontatie plaatsvond op zijn initiatief en dat hij had moeten weten dat een gewelddadig verloop van die confrontatie in de lijn der verwachtingen lag.
2.6.
Eerst dient een causaliteitsafweging te worden gemaakt, die in een geval als het onderhavige erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van [eiser] en anderzijds het handelen van gedaagden aan de schade van [eiser] hebben bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Beoordeling daarvan komt eerst aan de orde bij toepassing van de zogenaamde billijkheidscorrectie.
2.7.
Partijen twisten erover of de ontmoeting op het Kerkplein in Hoorn een initiatief was van [eiser]. Het antwoord op die vraag is echter niet doorslaggevend bij het oordeel of sprake is van eigen schuld. Partijen hadden hoe dan ook afgesproken elkaar op het bewuste tijdstip op het Kerkplein te ontmoeten. Duidelijk is verder dat er een conflict was ontstaan tussen [eiser] en C dat zeer wel mogelijk niet door middel van woorden ging worden beslecht. In zoverre is er causaal verband te construeren tussen [eiser]’s eigen handelen en zijn letsel. Echter staat ook vast dat de uitbarsting van geweld die gedaagden hebben ontketend niet is gevolgd op enige (noemenswaardige) provocatie door [eiser] op dat moment. Het geweld van gedaagden was dus onuitgelokt en zodanig buitenproportioneel, dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van gedaagden geheel in stand blijft.
smartengeld
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit geschilpunt voorop dat haar een grote mate van vrijheid toekomt bij het bepalen van de omvang van - kort gezegd - het smartengeld. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade (vgl. artikel 6:106 BW) voor lichamelijk letsel moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden, waarbij voor de omvang van de smartengeldvergoeding in het bijzonder bepalend is de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter dient de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde af te leiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de begroting mag de rechter daarnaast ook meewegen de aard van de aansprakelijkheid en de zwaarte van het aan de aansprakelijke gemaakte verwijt. De rechter dient bij zijn begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met een eventueel opgetreden geldontwaarding (vgl. onder meer HR 8 juli 1992, NJ 1992/714 en HR 27 april 2001, NJ 2002/91). Daarbij verdient opmerking dat de rechtbank niet doof is voor signalen uit de rechtswetenschap dat de vergoeding voor immateriële schadevergoeding in Nederland ten opzichte van het buitenland de afgelopen decennia uit de pas is gaan lopen en dat, ware geldontwaarding volledig verdisconteerd, zelfs sprake is van een achteruitgang in de hoogte ervan1..
2.8. [
eiser] is van zeer nabij vele keren beschoten. Er was sprake van “multiple schot- en steekverwondingen waaronder één links in de hals, eentje in de rechterflank ter hoogte van de lever, een viertal openingen in de regio lumbalis op de rug. Tevens een tweetal openingen ter hoogte van de linkerthorax laterodorsaal.”
Het letsel van [eiser] was dermate ernstig dat hij dezelfde avond van het Westfries Gasthuis naar het Academische Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam is vervoerd. [eiser] heeft daar meer dan een maand op de intensive care unit doorgebracht. In totaal heeft hij meer dan drie maanden in het ziekenhuis gelegen. In die periode is hij meerdere malen geopereerd en twee keer gereanimeerd moeten worden. Vanuit het AMC is hij ter revalidatie naar revalidatiecentrum Heliomare te Wijk aan Zee verplaatst, alwaar hij 422 dagen heeft verbleven.
In haar brief van 19 juni 2007 (prod. 7 bij dagvaarding) vermeldt Heliomare over de toestand van [eiser] onder meer het volgende:
- -
een gebroken rib en heiligbeen;
- -
een verbrijzeld darmbeen;
- -
verschillende verbrijzelde wervels;
- -
een dwarsleasie motorisch op het niveau C6;
- -
een dwarsleasie sensorisch op het niveau C8;
- -
een gescheurde lever;
- -
een verwijderde galblaas;
- -
een verwijderde rechternier;
- -
een verwijdering van de twaalfvingerige darm;
- -
een stoma, en de aanwezigheid van een pacemaker.
In haar brief van 28 september 2007 van de afdeling urologie van het AMC wordt de situatie van [eiser] als volgt beschreven:
“Er bestaat nu een dwarslaesie ter hoogte van C6-C7, waarvoor patiënt een rolstoel gebruikt en waarvoor 5 keer per dag intermitterend zelfcatheterisatie wordt uitgevoerd. Op basis van een slechte handfunctie wordt de catheterisatie niet zelf verricht. […] De mictie is helemaal niet meer mogelijk. Patiënt geeft aan recidiverende urineweginfecties te hebben.”
[eiser], die een actief sporter was, is rolstoelgebonden en zal altijd afhankelijk blijven van de hulp van anderen, waaronder voor zijn persoonlijke verzorging. Het laesieniveau is daarbij zodanig dat zijn toekomstige mogelijkheden als beperkt moeten worden gezien. De rechtbank meent, al het voorgaande in acht genomen, dat een immateriële schadevergoeding van EUR 130.000,- billijk is.
verlies zelfwerkzaamheid
2.9. [
eiser] vordert EUR 13.300,- aan verlies zelfwerkzaamheid. Hij sluit daarbij aan bij een jaarschade van EUR 350,- overeenkomstig de richtlijnen van de Letselschaderaad. Het betoog van gedaagden dat hij niet heeft bewezen dat hij deze kosten werkelijk heeft gemaakt snijdt geen hout, nu het om toekomstig te lijden schade gaat. Voorts is onjuist de veronderstelling dat de ziektekostenverzekeraar van [eiser] deze schade zou moeten vergoeden of zou hebben vergoed2., reeds daar het geen ziektekosten betreft.
Wél onderschrijft de rechtbank het verweer van Reiziger dat ook deze (relatief geringe) jaarschade gekapitaliseerd dient te worden. Tegen de gemotiveerde stelling van [eiser] dat in dat geval een rekenrente van netto 3% onrealistisch is, heeft Reiziger bij dupliek geen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De rekenrente is het saldo van rendement en inflatie. Uit diverse publicaties blijkt dat de rekenrente de afgelopen jaren feitelijk lager was dan 3%; gemiddeld kwam de rekenrente uit op 2%. Gezien de leeftijd van [eiser] heeft de schade een looptijd van – statistisch bezien – ruim 38 jaar. De rechtbank ziet in de huidige ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen, gezien de lage rentestand van de afgelopen jaren en de termijn waarmee rekening moet worden gehouden, aanleiding om voor een periode van 20 jaar de rekenrente vast te stellen op 2%, en voor de resterende periode op 3%.
De schade wordt gevorderd vanaf 1/1/2011, hetgeen de rechtbank ook redelijk voorkomt als kapitalisatiedatum. Een en ander leidt tot een schade voor verlies van zelfwerkzaamheid van EUR 8.904.
medische kosten/herstelkosten
2.10. [
eiser] vordert EUR 13.131,73 aan medische- en herstelkosten. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
- a.
verblijf ziekenhuis EUR 2.750,00
- b.
verblijf verpleeghuis EUR 5.275,00
- c.
no-claim 2007 EUR 255,00
- d.
eigen risico ‘08 t/m ’10 EUR 465,00
- e.
elektrische tandenborstel EUR 173,99
- f.
acupunctuur EUR 255,00
- g.
extra wiel rolstoel EUR 763,00
- h.
lifthandel EUR 232,14
- i.
elektrische motor rolstoel EUR 1.700,00
- j.
bed EUR 1.155,00
- k.
plastic bedhoes EUR 107,60.
Van genoemde posten zijn die onder a), c), d), e), f), h), k) niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze liggen daarmee voor toewijzing gereed. Wat betreft de kosten die verband houden met het verblijf in Heliomare heeft [eiser] terecht opgemerkt dat het feit dat de Letselschaderaad eerst in 2009 normen heeft opgesteld voor revalidatiedaggeldvergoedingen niet meebrengt dat door mensen die in 2007 en 2008 tijd in revalidatieklinieken doorbrachten geen schade werd geleden. Aansluiting bij de normen voor daggeldvergoedingen die de Letselschaderaad voor 2009 heeft vastgesteld, komt de rechtbank praktisch voor. Gelet op het feit dat de daggeldvergoedingen voor ziekenhuisverblijf tussen 2006 en 2010 geen wijzingen hebben ondergaan, is er geen reden te veronderstellen dat het normbedrag dat in 2009 voor verblijf in een revalidatiekliniek is vastgesteld, te weten EUR 12,50 p/d, niet ook voor 2007 en 2008 op dat bedrag kan worden gesteld.
Wel heeft [eiser] bij zijn begroting miskend dat de Letselschaderaad het maximum aantal dagen waarvoor daggeldvergoedingen kunnen worden geclaimd heeft gesteld op 365, zodat dit onderdeel van de vordering kan worden toegewezen voor een bedrag van (365 * EUR 12,50 =) EUR 4.562,50.
De noodzaak van de extra kosten die [eiser] gemaakt heeft voor zijn rolstoel en bed wordt niet betwist. [eiser] heeft er voorts op zijn naam gestelde facturen van overgelegd. De stelling dat hij niet heeft bewezen dat hij de kosten werkelijk heeft betaald, faalt daarom.
Waar door gedaagden een beroep wordt gedaan op de schadebeperkingsplicht van [eiser], treft voorts geen doel de (niet nader onderbouwde) stelling dat hij voor een aantal kosten een beroep had kunnen, en dus moeten, doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Bij haar uitspraak van 19 juni 2013 bepaalde de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2013:776) immers dat de weigering van een gemeente een uitkering te doen in het kader van de WMO terecht was geweest, nu het slachtoffer van een verkeersongeval zijn kosten had kunnen verhalen op de aansprakelijke partij. Dat hij stelde dit niet te hebben gedaan, kon hem niet baten.
reiskosten
2.11. [
eiser] vordert EUR 2.500,00 aan reiskosten van hemzelf en van familieleden die hem in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum hebben bezocht. Deze kosten zijn door [eiser] geschat. Door gedaagden is aangevoerd dat deze kosten geen schade van [eiser] betreffen, daarnaast onvoldoende onderbouwd zijn en daarom moeten worden afgewezen. Dit verweer treft in deze zaak geen doel. Op grond van artikel 6:107 BW komen de kosten van het bezoek van familieleden aan iemand die lichamelijk letsel heeft opgelopen, tot op zekere hoogte voor vergoeding in aanmerking. Ook de verwonde kan vergoeding van deze schade vorderen van degene die aansprakelijk is voor zijn letsel. Het is onder omstandigheden voldoende voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Alsdan staat het de rechter vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten. Dat door en voor [eiser] reiskosten zijn gemaakt ten gevolge van het feit dat hij in totaal bijna twee jaar in ziekenhuizen en in een revalidatiekliniek heeft verbleven is aannemelijk en ook niet betwist. De aard van de schade – deze omvat zowel de eigen als de reiskosten van bezoekers – brengt mee dat een schatting daarvan in de rede ligt. Het is immers in redelijkheid niet goed voorstelbaar of wenselijk dat [eiser] en/of zijn naaste familieleden gedurende bijna twee jaren een rittenadministratie bijhouden van en naar het Westfries Gasthuis, het AMC, Heliomare en diverse andere hulpverleners. Een en ander in aanmerking genomen zal het ontbreken van een precieze onderbouwing van deze schadepost [eiser] thans niet euvel worden geduid. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank voor als een redelijke schatting.
verlies arbeidsvermogen
2.12. [
eiser] vordert wegens verlies aan arbeidsvermogen een bedrag van EUR 229.266,00. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of eiser als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies aan verdienvermogen, in beginsel moet worden beantwoord door een vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij het wegdenken van het ongeval. Daarbij komt het aan op de redelijke verwachting over toekomstige ontwikkelingen. [eiser] voert hiertoe aan dat hij de Mavo heeft afgerond en voorafgaand aan de aanslag op zijn leven diverse banen heeft gehad, waaronder in de bouw. Hij stelt (met stukken onderbouwd) dat hij op 1 februari 2007 was toegetreden tot de vennootschap van een stukadoorsbedrijf. Zonder ongeval had hij daar EUR 20.445,- netto per jaar kunnen verdienen, terwijl hij nu EUR 12.892,- ontvangt. Uitgaande van een jaarlijkse loonsverhoging van 3% komt zijn verlies van arbeidsvermogen (uitgaande van een rekenrente van 3%) gekapitaliseerd uit op voormeld bedrag, aldus [eiser].
2.13.
Van gedaagden heeft alleen Julio V betwist dat [eiser] als stukadoor aan slag zou zijn gegaan. Nu hij dit echter eerst bij dupliek heeft gedaan zal de rechtbank aan dit verweer voorbij gaan. Wel hebben gedaagden allen terecht gesteld dat het verlies aan arbeidsvermogen dat [eiser] hierdoor leidt, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank volgt niet de stelling dat [eiser] hetzelfde had verdiend als zijn beoogde collega, dhr. D. Gelet op het feit dat [eiser] nog moest beginnen als zelfstandig stukadoor, kan de rechtbank bij het begroten van zijn hypothetisch inkomen zonder ongeval niet aansluiten bij hetgeen hij reeds als stukadoor had verdiend. Bij het bepalen van de hoogte van zijn hypothetisch inkomen zonder ongeval zal de rechtbank daarom aansluiten bij de beloningen en de beloningsstructuur die wordt gehanteerd in de Landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de afbouw. Wat betreft de te hanteren kapitalisatiefactor zal zij – rekening houdend met de sterftekans – overeenkomstig de overwegingen in 2.9 voor een periode van 20 jaar de rekenrente stellen op 2%, en voor de resterende periode op 3%. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen zijn inkomen zonder ongeval andermaal te begroten met inachtneming van de hiervoor genoemde uitgangspunten.
De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen, waarna gedaagden in de gelegenheid zullen worden gesteld daarop de reageren.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rol van 19 november 2014 voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 2.13.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, mr. I.A.M. Tel en mr. H.E. van Erp-van Harten en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑10‑2014
CvA van A, §13
Uitspraak 26‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding; Letselschade; Groepsaansprakelijkheid; Een groepslid schiet bij een confrontatie een tweetal slachtoffers neer. De slachtoffers spreken de groep aan ex 6:166 BW. De rechtbank passeert het verweer van de overige leden van de groep dat zij niet wisten van de aanwezigheid van het vuurwapen. Ze hadden namelijk enkele uren voorafgaand aan de confrontatie getracht een M16 machinegeweer te kopen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
JR
Vonnis van 26 juni 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/14/135153 / HA ZA 12-56 van
(toev.nr.: 4GL1387; 4GL1390; 4GL1391; 4GL1392; 4GL1393; 4GL1394)
A,
wonende te Hoorn,
en
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/14/135155 / HA ZA 12-57 van
(toev.nr.: 4GK9158; 4GK9159; 4GK9161; 4GK9162; 4GK9163; 4GK9165)
B,
wonende te Amsterdam,
EISERS,
advocaat mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen
1. U,
wonende te Hoorn,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
2. V,
wonende te Zwaag,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
3. W,
wonende te Hoorn,
advocaat mr. G.E. Helder te Grootebroek,
4. X,
wonende te Hoorn,
advocaat mr. N. van der Kruk te Zwaag,
5. Y,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, locatie Noorderhaven te Veenhuizen,
advocaat mr. J. Kluivers te Haarlem,
6. Z,
wonende te Hoorn,
advocaat mr. J.J. Jorna te Den Helder,
GEDAAGDEN.
Gelet op het feit dat zich in deze zaak aan beide zijden personen met gelijkluidende achternamen bevinden, zullen in dit vonnis geregeld ook (slechts) voornamen worden gebruikt.1. De procedure in de zaken 12-56 & 12-57
1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- -
de tussenvonnissen van 25 juli 2012
- -
akte overlegging aanvullende producties zijdens A (-)
- -
akte overlegging aanvullende producties zijdens B (-)
- -
het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Eisers zijn broers. Gedaagden sub 1 tot en met 4 zijn eveneens broers.
2.2.
Naar aanleiding van een ruzie tussen W en A (-) heeft zich in de avond van dinsdag 20 februari 2007, rond 23:00 uur op het Kerkplein te Hoorn een geweldsincident voorgedaan. Daarbij waren zowel eisers als gedaagden betrokken. Eisers zijn hierbij ernstig gewond geraakt. Iedere gedaagde is voor zijn aandeel bij dit incident bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest strafrechtelijk veroordeeld.
2.3.
Eerder die avond, tussen 19:00 en 21:00 uur heeft een ontmoeting plaatsgevonden in het huis van Melissa V. te Hoorn. Aanwezig waren Melissa, W, U, X, Y, O. en R. de V.
2.4.
De aanwezige gebroeders U, W en X hebben aldaar, in verband met het feit dat A naar hun zeggen naar hen “op zoek” was, toen getracht van R. de V. een M16 machinegeweer te kopen. O. is hierover door de politie gehoord. In het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 maart 20071.antwoordt (A) O. op door de verbalisant gestelde vragen (V) daarover onder meer het volgende:
“V: Wat is er allemaal besproken de avond?
A: Er zijn harde woorden gevallen
V: Had dat ook met vuurwapen gebruik te maken?
A: Die dingen zijn ook gevallen ja. Daar was ik pittig van geschrokken. Ik nam het aan de ene kant ook niet serieus omdat ik het gewoon niet wilde geloven.
V: Wat is er dan precies gezegd over vuurwapen gebruik?
A: Het liefst schiet ik hem voor zijn kop, het liefst doe ik dat. Dit werd voornamelijk gezegd door de broers. Y die zat eigenlijk vrij relaxed achter de tafel achter het barretje.”
De aanschaf is wegens geldgebrek niet doorgegaan.
2.5.
Later die avond zijn gedaagden, met V als bestuurder, in één auto met z’n allen naar het Kerkplein te Hoorn gereden, alwaar een ontmoeting zou plaatsvinden met A (-). Bij aankomst van de auto op het Kerkplein stond A met zijn broer B vóór coffeeshop ‘t Keteltje te wachten. Nadat V de auto bij ’t Keteltje had geparkeerd stapten gedaagden uit en liepen op A en zijn broer af.
2.6.
Omstreeks 23:10 uur werd A meerdere malen van zeer dichtbij met een vuurwapen beschoten, waarbij ook zijn broer B door kogels werd geraakt. Beide mannen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen. Nadat de schoten waren gevallen zijn ze tegen het hoofd dan wel andere delen van hun lichaam getrapt. B werd bovendien met een mes gestoken in zijn been.
2.7.
A heeft door het voorgaande een dwarslaesie opgelopen en is daardoor rolstoelgebonden. Er is onder meer sprake van een volledige motorische verlamming vanaf borstniveau en wisselende spierspanning in het gehele lichaam; verschillende organen zijn geheel of gedeeltelijk verwijderd en de gevoelswaarneming is verstoord. Hij heeft een pacemaker.
2.8.
B had diverse wonden, waaronder een schotwond in de linkeldij/bil, een arteriële “spuiter” van het linker bovenbeen, en in het rechterbovenbeen een schotwond. In het rechter onderbeen had hij ook verschillende schotwonden bij de knieën. Hij had een wond in de linkeroksel en laag in de lies rechts en links steek- dan wel schotgaten.
2.9.
X is voor zijn aandeel bij deze aanslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, wegens
- -
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- -
het medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.Het medeplegen van poging tot zware mishandeling is weliswaar bewezen verklaard, maar hij is daarvoor niet strafbaar verklaard. Voorts is hij gedeeltelijk niet strafbaar verklaard voor de openlijke geweldpleging daar waar het betrof het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van B.
X is met zijn mededaders veroordeeld om aan B EUR 1.000,- schadevergoeding te betalen.
2.10.
W is voor zijn aandeel bij deze aanslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, wegens
- -
het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
- -
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- -
het medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
W is met zijn mededaders veroordeeld om aan A en B ieder EUR 1.000,- schadevergoeding te betalen.
2.11.
V is voor zijn aandeel bij deze aanslag strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, wegens
- -
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- -
bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
V is veroordeeld om aan A en B ieder EUR 1.000,- schadevergoeding te betalen.
2.12.
U is voor zijn aandeel bij deze aanslag strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, wegens
- -
het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
- -
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- -
het medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
U is met zijn mededaders veroordeeld om aan A en B ieder EUR 1.000,- schadevergoeding te betalen.
2.13.
Y is voor zijn aandeel bij deze aanslag in appel strafrechtelijk veroordeeld wegens poging tot moord, meermalen gepleegd. Ten aanzien van Y is bewezen verklaard dat hij voorzien van een vuurwapen naar de ontmoeting met A (-) is gegaan en meerdere kogels heeft geschoten in de lichamen van A en B.
Y is daarbij voorts veroordeeld om aan A EUR 80.000,-, en aan B EUR 15.000,- schadevergoeding te betalen.
In cassatie is bij arrest van 6 november 2012 door de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de bij de aan Y opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis. Y is opgelegd een gevangenisstraf van 11 jaren en 4 maanden met aftrek.
2.14.
Z is voor zijn aandeel bij deze aanslag strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
3. Het geschil
in de zaak 12-56
3.1.
A (-) vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 357.247,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2007 plus kosten. De grondslag van de vordering is de groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel de onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.
3.2.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de respectieve stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 12-57
3.4.
B (-) vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 408.662,82, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 februari 2007 plus kosten. De grondslag van de vordering is de groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel de onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.
3.5.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de respectieve stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in beide zaken
4.1.
De rechtbank zal, zoals ter zitting aangekondigd, in dit vonnis slechts ingaan op de aansprakelijkheid van gedaagden, en nog niet op de schade.
4.2.
De aansprakelijkheid van art. 6:166 BW berust op de deelneming aan gedragingen in groepsverband, waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade - zoals hier is geschied - de deelnemers had behoren te weerhouden van het deelnemen aan die gedragingen in dat groepsverband. Van deelneming is sprake indien een betrokkene op een of andere manier door zijn gedragingen een bijdrage heeft geleverd aan het geheel van de gedragingen in groepsverband die het gevaar voor toebrenging van schade hebben doen ontstaan. Voorts dient tussen die bijdrage en de bijdragen van andere deelnemers aan die gedragingen een zodanige mate van samenhang te bestaan dat de gedragingen van betrokkene en die anderen als gedragingen in groepsverband kunnen worden aangemerkt. Verder is nodig dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op de schade zoals die zich voordoet verhoogt, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, en dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden. Niet is vereist dat het aangesproken groepslid (de) schade heeft veroorzaakt.
4.3.
Eisers hebben over de aansprakelijkheid van gedaagden aangevoerd dat de feiten waarvoor gedaagden zijn veroordeeld onrechtmatige daden betreffen. Nu deze feiten in groepsverband zijn gepleegd, en elke gedaagde een aandeel heeft gehad in de onrechtmatige daden tegen eisers, zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk. De onder 1., en onder 3. t/m 5. genoemde gedaagden zijn voorafgaand aan het incident bij Melissa V. in huis geweest. Daar is een wapenhandelaar aanwezig geweest van wie een aantal aanwezigen een wapen heeft getracht te kopen. Er zijn wapens getoond. Gedaagden hebben zich vervolgens verzameld en zijn met z’n allen naar het Kerkplein gegaan en vervolgens is er direct na aankomst geschoten, geslagen, geschopt en gestoken. Dit alles in groepsverband. Gedaagden hebben zich niet onttrokken aan de groep, wat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW met zich brengt, aldus eisers. Ter onderbouwing van hun stellingen verwijzen eisers naar de inhoud van de door hen overgelegde processen-verbaal, vonnissen en arresten in de strafzaken tegen gedaagden.
4.4.
De rechtbank overweegt per gedaagde als volgt en neemt de navolgende door eisers naar voren gebrachte omstandigheden, (reeds) bij gebrek aan - voldoende gemotiveerde - betwisting, als juist aan.
U
4.5.
De bijdrage van U bestond er uit dat hij de bewuste avond met o.a. V, W, en Y bij Melissa V. een ontmoeting heeft gehad die er in ieder geval toe strekte een automatisch vuurwapen te kopen. Dit in verband met het tussen W en A (-) gerezen conflict. Wapenhandelaar De V. was daar op uitnodiging van U. Daar is voorts in aanwezigheid van Y gesproken over de wens A voor het hoofd te schieten. Vervolgens is U met Y in de auto van zijn broer V om als groep op het Kerkplein te Hoorn de confrontatie met A aan te gaan. In de auto waren twee messen, twee knuppels, een alarmpistool en een pistool voorhanden. Nadat A en B door een groot aantal kogels waren getroffen en op de grond waren gevallen, heeft U B tegen het hoofd geschopt. Nadat B zich over zijn zwaargewonde broer A had gerold, heeft U op beide broers staan inschoppen.
V
4.6.
De bijdrage van V heeft hierin bestaan dat hij in verband met het tussen W en A gerezen conflict heeft besloten die avond als chauffeur een gewapende groep van zes man naar het Kerkplein te rijden. Dit met het oog op een confrontatie met A. V stelt zelf een houten politieknuppel te hebben meegebracht en Z te hebben verzocht een honkbalknuppel mee te nemen. In de wetenschap dat het waarschijnlijk op een gewelddadig treffen zou uitdraaien heeft hij voorafgaand aan dat treffen de meldkamer van de politie gebeld. V is op het Kerkplein, terwijl hij een knuppel vasthield dreigend op A afgelopen en heeft hem met de borst tegen de borst gebotst.
W
4.7.
De bijdrage van W bestond er uit dat hij de bewuste avond met o.a. U, W, en Y bij Melissa V. een ontmoeting heeft gehad die er in ieder geval toe strekte een automatisch vuurwapen te kopen. Dit in verband met het tussen hem en A gerezen conflict. Daar is voorts in aanwezigheid van Y gesproken over de wens A voor het hoofd te schieten. Later die avond is W in de auto van zijn broer V gestapt om als groep op het Kerkplein te Hoorn de confrontatie met A aan te gaan. In de auto waren twee messen, twee knuppels, een alarmpistool en een pistool voorhanden. Toen W op A en B afliep had hij een mes in handen. Nadat A en B door een groot aantal kogels waren getroffen en op de grond waren gevallen, heeft W op beide broers staan inschoppen.
X
4.8.
De bijdrage van X bestond er uit dat hij de bewuste avond met o.a. U, W, en Y bij Melissa V. een ontmoeting heeft gehad die er in ieder geval toe strekte een automatisch vuurwapen te kopen. Dit in verband met het tussen W en A gerezen conflict. Daar is voorts in aanwezigheid van Y gesproken over de wens A voor het hoofd te schieten. Later die avond is X in de auto van zijn broer V gestapt om als groep op het Kerkplein te Hoorn de confrontatie met A aan te gaan. In de auto waren twee messen, twee knuppels, een alarmpistool en een pistool voor. Toen X op A en B afliep had hij een mes in handen. Nadat A en B door een groot aantal kogels waren getroffen en op de grond waren gevallen heeft X A tegen het hoofd geschopt. Nadat B zich over zijn zwaargewonde broer A had gerold, heeft X op beide broers staan inschoppen.
Y
4.9.
De bijdrage van Y bestond er uit dat hij de bewuste avond met o.a. U, W, en X bij Melissa V een ontmoeting heeft gehad die er in ieder geval toe strekte een automatisch vuurwapen te kopen. Dit in verband met het tussen W en A gerezen conflict. Daar is voorts in aanwezigheid van Y gesproken over de wens A voor het hoofd te schieten. Later die avond is Y in de auto van V gestapt om als groep op het Kerkplein te Hoorn de confrontatie met A aan te gaan. In de auto waren twee messen, twee knuppels, een alarmpistool en een pistool aanwezig. Y heeft zonder aanwijsbare aanleiding vervolgens kort na aankomst op het Kerkplein van korte afstand twaalf schoten afgevuurd op de gebroeders (-). Zijn betwisting hiervan wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd in het licht van de inhoud van het arrest van de Hoge Raad en Y’s stelling dat hij zijn betwisting niet kan bewijzen.
Z
4.10.
De bijdrage van Z heeft hierin bestaan dat hij heeft voldaan aan het verzoek van V om niet alleen in verband met een op handen zijnde confrontatie in te stappen in V’s inmiddels volle auto, maar desgevraagd ook een honkbalknuppel mee te nemen. Z is op het Kerkplein met de groep dreigend op A afgelopen, terwijl in zijn groep messen, knuppels en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zichtbaar aanwezig waren. Nadat de schoten waren gevallen heeft Z zich te voet verwijderd.
4.11.
Uit een en ander volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er tussen de bijdragen van gedaagden een zodanige mate van samenhang bestond dat de gedragingen van ieder van hen als gedragingen in groepsverband aangemerkt kunnen worden. De stelling van X dat een ieder zich op een eigen manier met het incident heeft bemoeid, doet daaraan niet af.
4.12.
Resteert de vraag of dit groepsoptreden gevaar heeft geschapen voor de schade zoals die in concreto is toegebracht en of gedaagden dit gevaar bewust hebben aanvaard. U, V, W, X en Z betwisten voor die schade aansprakelijk te zijn, omdat – kort gezegd – redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat Y zou gaan schieten. De kans op het aldus toebrengen van schade behoefde hun dus niet te weerhouden van deelname aan het treffen met A (-), aldus genoemden.
4.13.
Bij de beoordeling van deze vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de overwegende karakteristiek van dit groepsoptreden extreem gewelddadig was. De groep is bewapend met messen, knuppels en pistolen naar het Kerkplein gereden, waarbij de rechtbank het verweer van U passeert dat hij redelijkerwijs niet kon weten dat anderen een mes bij zich hadden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 8 juli 2008 (gewezen tegen de verdachte Z) daarover uitvoerig gemotiveerd overwogen:
“Bij aankomst op het Kerkplein hadden verdachte en V ieder zichtbaar een knuppel vast, X droeg zichtbaar een mes bij zich en W had zichtbaar een mes in zijn ene hand en een vuurwapen (alarmpistool) in zijn andere hand.”
Het hof heeft in zijn arrest van 23 november 2009, eveneens gewezen tegen de verdachte Z, deze gang van zaken enigszins verkort weergegeven:
“Op het Kerkplein aangekomen, is de verdachte met een knuppel in zijn hand samen met zijn medeverdachten die waren gewapend met knuppels, messen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de broers (-) en Uz toegelopen […].”
Dat U ter zitting (op zich terecht) stelt dat deze uitspraken jegens hem geen dwingende bewijskracht hebben, doet niet af aan het feit dat zij wél vrije bewijskracht hebben. Nu voorts de betwisting door U ongemotiveerd is gebleven, gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen in de voormelde uitspraken is overwogen. Het gewelddadige karakter van de groep blijkt voorts uit de poging van U, W en X om met het oog op de confrontatie een M16 te kopen. Dit blijkt verder uit het telefoontje van V naar de regionale meldkamer waarin hij mededeelt dat de confrontatie ‘niet babbelen’ zou worden.
4.14.
Wat betreft de stelling dat het schieten door Y de overige leden van de groep niet kan worden toegerekend overweegt de rechtbank het volgende. Enkele uren voor de bewuste confrontatie heeft een aantal leden van deze groep, juist met het oog op deze confrontatie getracht een M16 machinegeweer aan te schaffen. Daarbij is zelfs de wens uitgesproken om A neer te schieten. De bij die beoogde aanschaf aanwezigen (U, W, X en Y) hadden naar het oordeel van de rechtbank – meer dan V en Z – rekening dienen te houden met het gevaar dat een ander uit de groep in de toepassing van geweld verder zou gaan dan wellicht zijzelf. Wat U, W en X betreft kan niet worden gezegd dat het schieten met een pistool zozeer de overwegende karakteristiek van het groepsoptreden te buiten ging dat daarvoor in redelijkheid geen aansprakelijkheid kan worden aangenomen. De eventuele juistheid van de stelling van U, W en X dat zij niet wisten dat Y een pistool bij zich had, is daarbij niet van belang. De sfeer die is opgeroepen tijdens de bijeenkomst met de wapenhandelaar bij Melissa, heeft de karakteristiek van het groepsoptreden kort daarna in die zin mede bepaald.
4.15.
De rechtbank acht op grond van het hierboven overwogene U, W, X en Y uit hoofde van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van eisers. De rechtbank laat daarbij op dit moment onbesproken de verweren dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van eisers. Voor zover de schade van eisers mede een gevolg is van een omstandigheid die eisers kan worden toegerekend, komt dit bij de vaststelling van de vergoedingsplicht van gedaagden aan de orde.
4.16.
Wat betreft de schade heeft de rechtbank behoefte aan nader debat. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol van 24 juli 2013, om eisers in de gelegenheid te stellen bij conclusie van repliek te reageren op wat van de zijde van U, W, X en Y bij antwoord hierover is aangevoerd. Laatstgenoemden zullen vier weken na genoemde datum bij conclusie van dupliek hierop kunnen reageren.
4.17.
Nu V en Z niet bij de ontmoeting bij Melissa V. aanwezig waren, gaat voorgaande redenering voor hen niet op. V heeft verder de escalatie van de confrontatie (zonder succes) getracht te voorkomen door de politie te bellen voordat hij aankwam op het Kerkplein. Ook is gebleken dat hij geen mes of vuurwapen bij zich had en dat hij geen geweld tegen eisers heeft gebruikt. Voor hem geldt daarom niet dat hij de kans dat de aan A en B toegebrachte schade zich aldus zou voordoen, bewust heeft aanvaard. Hij is naar het oordeel van de rechtbank niet groepsaansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat V bij eisers schade heeft veroorzaakt is ook geen sprake van aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:162 BW.Z heeft een honkbalknuppel meegenomen en hij heeft de groep getalsmatig versterkt. Het dreigende karakter dat hiervan uitging is voor het hof reden geweest hem strafrechtelijk te veroordelen, maar hij is om dezelfde reden als V niet groepsaansprakelijk ex 6:166 BW. Hij stapte als laatste in de auto van V en is meteen na het vallen van de schoten weer vertrokken. Nu gesteld noch gebleken is dat Z handelingen heeft verricht die schade veroorzaakt kunnen hebben, is ook hij niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. De vorderingen tegen V en Z zullen daarom worden afgewezen, met veroordeling van A en B (-) in de kosten van het geding.
4.18.
Wat betreft deze proceskostenveroordeling zal de rechtbank, ten eerste gelet op het feit dat de beide zaken gelijktijdig ter zitting zijn behandeld, en voorts gelet op het feit dat de conclusies van antwoord in beide zaken (nagenoeg) gelijkluidend zijn, de toe te kennen punten per zaak halveren.
in de zaak 12-56
4.19.
De kosten aan de zijde van V worden begroot op:
- -
betaald griffierecht 73,00
- -
salaris advocaat 2.000,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 2.073,00.
4.20.
De kosten aan de zijde van Z worden begroot op:
- -
betaald griffierecht 1.436,00
- -
salaris advocaat 2.000,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 3.436,00.
in de zaak 12-57
4.21.
De kosten aan de zijde van V worden begroot op:
- -
betaald griffierecht 73,00
- -
salaris advocaat 2.000,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 2.073,00.
4.22.
De kosten aan de zijde van Z worden begroot op:
- -
betaald griffierecht 1.436,00
- -
salaris advocaat 2.000,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 3.436,00.
in beide zaken
4.23.
Iedere andere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak met rolnummer HA ZA 12-56 tegen V en Z
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt A (-) in de proceskosten, aan de zijde van V tot op heden begroot op € 2.073,00;
- veroordeelt A (-) in de proceskosten, aan de zijde van Z tot op heden begroot op € 3.436,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met rolnummer HA ZA 12-57 tegen V en Z
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt B (-) in de proceskosten, aan de zijde van V tot op heden begroot op € 2.073,00;
- veroordeelt B (-) in de proceskosten, aan de zijde van Z tot op heden begroot op € 3.436,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaken met rolnummers HA ZA 12-56 & HA ZA 12-57 tegen U , W, X en Y:
- verwijst de zaak naar de rol van 24 juli 2013 voor het nemen van een conclusie van repliek aan de zijde van eisers als bedoeld in rechtsoverweging 4.16;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, mr. I.A.M. Tel en mr. H.E. van Erp-van Harten en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑06‑2013
p.26, productie #12 bij akte overlegging aanvullende producties zijdens A/productie #16 zijdens B