ABRvS, 01-04-2009, nr. 200807675/1/H1
ECLI:NL:RVS:2009:BH9268
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-04-2009
- Zaaknummer
200807675/1/H1
- LJN
BH9268
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH9268, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑04‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boskoop (hierna: het college) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om handhavend optreden tegen het gebruik van de bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als burgerwoning gegrond verklaard en afwijzend beslist op dat verzoek.
Partij(en)
200807675/1/H1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 september 2008 in zaak nr. 07/5837 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boskoop (hierna: het college) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om handhavend optreden tegen het gebruik van de bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als burgerwoning gegrond verklaard en afwijzend beslist op dat verzoek.
Bij uitspraak van 4 september 2008, verzonden op 5 september 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn en vergezeld van ing. C.S. Mook, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Nuland, werkzaam bij de gemeente Boskoop, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. Booij, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan "Sierteelt, na tweede herziening" bestemd voor "Agrarische doeleinden" met subbestemming "Sierteelt".
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op en wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
2.2.
In 2001 heeft [belanghebbende] zijn relatie met het destijds op het perceel gevestigde agrarische bedrijf beëindigd en is de bedrijfswoning afgesplitst van het agrarische perceel waartoe het behoorde. [belanghebbende] is de woning niettemin blijven bewonen. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] die bewoning ten tijde van het bestreden besluit reeds geruime tijd had gestaakt en een nieuw verworven woning elders metterwoon had betrokken.
2.3.
Het college heeft afwijzend beslist op het verzoek om handhavend optreden omdat hem niet is gebleken dat de bedrijfswoning wordt bewoond in strijd met de op het perceel rustende agrarische bestemming. Volgens het college is geen sprake van een overtreding en was het niet bevoegd tot handhavend optreden. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit standpunt van het college onderschreven.
2.4.
Reeds in de zienswijze tegen het voornemen om handhavend op te treden tegen de gestelde bewoning, waarop het college nadien is teruggekomen, heeft [belanghebbende] te kennen gegeven dat de leegstaande woning ter voorkoming van inbraak en kraak door hem in gebruik is gegeven aan kraakwachten. Dat zodanig gebruik van de bedrijfswoning plaatsvindt is tussen partijen niet in geschil. Voor een diepgaander onderzoek naar de met het bestemmingsplan strijdige aard van dat gebruik bestond geen aanleiding. De rechtbank noch het college heeft onderkend dat het gebruik van de voormalige bedrijfswoning door kraakwachten geen verband houdt met de agrarische bestemming van het perceel en daarom is verboden ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.5.
De conclusie is dat is gehandeld in strijd met voormeld artikel 23, eerste lid, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.
Van concreet zicht op legalisatie was ten tijde van belang geen sprake. De bedrijfswoning is na het vertrek daaruit van [belanghebbende] leeg komen te staan. In verband met de beoogde verkoop van de bedrijfswoning heeft [belanghebbende] het college verzocht om vrijstelling van het bestemmingsplan voor een gebruik daarvan als burgerwoning. Het college heeft zijn aanvankelijke positieve besluit op dat verzoek na daartegen door [appellant] gemaakt bezwaar herroepen. In afwachting van een daarover door [belanghebbende] gevoerde procedure en met [appellant] gevoerde onderhandelingen over verkoop van de bedrijfswoning, is, ter voorkoming van leegstand en bijkomend vergroot risico op inbraak en kraak, de bedrijfswoning in gebruik gegeven aan kraakwachten. In dit bijzondere geval betreft het een tijdelijke maatregel in afwachting van de uitkomst van die procedure en de gevoerde onderhandelingen. Nu voorts overlast is gesteld noch gebleken, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat niet in redelijkheid van handhavend optreden kon worden afgezien. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
- 412.