Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 40 [Gebruik geweld]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
De directeur is bevoegd jegens een jeugdige geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
- a.
de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- b.
de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing;
- c.
de voorkoming van het zich onttrekken door de jeugdige aan het op hem uitgeoefende toezicht;
- d.
de uitvoering van een ingevolge het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen beslissing.
2.
Onze Minister is bevoegd jegens een jeugdige geweld te gebruiken of vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
- a.
de uitvoering van een door hem genomen beslissing;
- b.
de voorkoming van het zich onttrekken van de jeugdige aan het op hem uitgeoefende toezicht.
3.
Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Degene die geweld heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag en doet dit verslag onverwijld aan de directeur onderscheidenlijk de selectiefunctionaris toekomen.
4.
Onze Minister stelt nadere regels omtrent het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.