ABRvS, 07-09-2016, nr. 201600508/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2394
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-09-2016
- Zaaknummer
201600508/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2394, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑09‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft de burgemeester bevolen de woning van [appellant] aan het [locatie] te Schiedam (hierna: de woning) per 14 augustus 2014 voor de duur van zes maanden te sluiten.
201600508/1/A3.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2016 in zaak nr. 15/420 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft de burgemeester bevolen de woning van [appellant] aan het [locatie] te Schiedam (hierna: de woning) per 14 augustus 2014 voor de duur van zes maanden te sluiten.
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, en de burgemeester, vertegenwoordigd door E.J. Vruggink, werkzaam voor de korpschef van politie, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 5 augustus 2014 heeft de politie de woning van [appellant] doorzocht. Daarbij zijn zes XTC-tabletten aangetroffen met een gewicht van 1,7 gram, een hoeveelheid hasj met een gewicht van 86,6 gram en henneptoppen. Tevens heeft de politie een half geladen vuurwapen en een kogelwerend vest gevonden. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien te bevelen dat de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten.
1.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hasj bevat cannabis en is, evenals hennep, een softdrug. Deze middelen staan op lijst II. De aangetroffen XTC-tabletten bevatten het middel MDMA. Dit is een harddrug en staat op lijst I.
1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning zowel handelshoeveelheden harddrugs als softdrugs zijn aangetroffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6476), is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk drugs in de woning zijn verhandeld. Uit het woord ‘daartoe’ in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is een woning op grond van die bepaling te sluiten indien daarin een handelshoeveelheid drugs, die geacht wordt te zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, wordt aangetroffen.
Vaste gedragslijn
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester sinds januari 2014 de vaste gedragslijn hanteert om een woning voor zes maanden te sluiten indien daarin een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen. Hij wijst op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2014 in een zaak waarin de burgemeester na het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning een sluiting van slechts drie maanden heeft bevolen. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat die zaak niet vergelijkbaar is met zijn situatie. Weliswaar heeft de sluiting van de woning in die zaak in 2013 plaatsgevonden en de sluiting van zijn woning in 2014, maar de beslissing op het in die zaak gemaakte bezwaar is wel in 2014 genomen. De sluiting van zijn woning is volgens hem daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.1. De burgemeester heeft te kennen gegeven dat sinds januari 2014 de vaste gedragslijn wordt gevolgd dat een woning voor drie maanden wordt gesloten indien daarin een handelshoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen. Een woning wordt voor zes maanden gesloten indien zich recidive voordoet of harddrugs worden aangetroffen of indien er aanwijzingen zijn dat zich een vorm van georganiseerde misdaad voordoet. De burgemeester heeft toegelicht dat dit ernstige gevallen zijn, waarvoor meer tijd nodig is om de openbare orde te herstellen. In het dossier bevindt zich een overzicht van woningen waarvan de burgemeester in 2014 de sluiting van drie maanden heeft bevolen nadat daarin handelshoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen, en woningen waarvan de burgemeester de sluiting van zes maanden heeft bevolen nadat daarin handelshoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen. Deze laatste situatie heeft zich blijkens dat overzicht twee keer voorgedaan. Op 1 december 2014 heeft de burgemeester deze gedragslijn neergelegd in het Damoclesbeleid gemeente Schiedam 2014 (hierna: het Damoclesbeleid). Dit beleid gold ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 14 januari 2015.
Voor zover [appellant] het bestaan van de vaste gedragslijn vanaf januari 2014 met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2014 heeft betwist, heeft de rechtbank dat betoog terecht niet gevolgd. De enkele omstandigheid dat het besluit op bezwaar in die zaak in 2014 is genomen, biedt geen grond voor het oordeel dat die zaak met dit geval vergelijkbaar is. Die zaak zag, anders dan dit geval, op de sluiting van een woning in 2013, derhalve voor aanvang van de hiervoor beschreven vaste gedragslijn. Verder is in die zaak geen vuurwapen, maar een daarop gelijkend voorwerp aangetroffen, en waren daarbij ook inwonende minderjarige kinderen, onder wie een meisje van negen jaar, betrokken.
Het betoog faalt.
Evenredigheid
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de sluiting van zijn woning voor de duur van zes maanden onevenredig is. Niet de verdenking van overtreding van de Opiumwet, maar de verdenking van wapenbezit was de aanleiding voor het onderzoek van de politie in zijn woning en heeft geresulteerd in een veroordeling wegens overtreding van de Wet wapens en munitie. Hij voert aan dat de burgemeester ten tijde van de sluiting van zijn woning nog geen beleid had vastgesteld en dat een waarschuwing voldoende zou zijn geweest voor herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Volgens [appellant] heeft zich geen aantoonbare druggerelateerde overlast voorgedaan en is hij niet vervolgd voor betrokkenheid bij criminele organisaties.
3.1. Dat de verdenking van wapenbezit de aanleiding was voor het onderzoek van de politie in de woning van [appellant] en heeft geresulteerd in een veroordeling wegens overtreding van de Wet wapens en munitie, staat los van de omstandigheid dat de daarbij aangetroffen hoeveelheden drugs illegaal zijn en dat de burgemeester ingevolge artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is dergelijke illegale situaties te herstellen.
In de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan en moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, maar dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
De omstandigheid dat de burgemeester ten tijde van de sluiting nog geen beleid had vastgesteld, biedt geen grond voor het oordeel dat de burgemeester met een waarschuwing had moeten volstaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AR8730, is voor de toepassing van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat ter zake door de burgemeester beleidsregels zijn opgesteld.
De burgemeester heeft het Damoclesbeleid, dat gelijk is aan de hiervoor beschreven vaste gedragslijn, aan het besluit op bezwaar van 14 januari 2015 ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de Afdeling kon de burgemeester in redelijkheid het beleid voeren dat de aanwezigheid van harddrugs, recidive of aanwijzingen dat zich georganiseerde misdaad voordoen, ook zonder dat de betrokkene daadwerkelijk is vervolgd voor betrokkenheid bij een criminele organisatie, ernstige omstandigheden zijn die ertoe nopen dat een woning, zonder voorafgaande waarschuwing, voor zes maanden wordt gesloten.
De in dit geval bevolen sluiting van zes maanden is in overeenstemming met het Damoclesbeleid. Gelet op de in de woning aangetroffen handelshoeveelheden harddrugs en softdrugs, het half volgeladen vuurwapen en kogelwerend vest, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er aanwijzingen zijn dat zich een vorm van georganiseerde misdaad voordoet en dat een sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
4. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde sanctie niet uitsluitend het karakter van een herstelsanctie heeft, maar ook een leed toevoegend karakter, omdat de woning voor langer dan drie maanden is gesloten.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187), strekt een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht, waarmee wordt opgetreden tegen schending van verboden, neergelegd in de Opiumwet. Overeenkomstig laatstgenoemde bepaling mag de toepassing van bestuursdwang slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet, zoals geconstateerd door de burgemeester. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie, maar ook een leed toevoegend karakter hebben en derhalve als een strafsanctie moeten worden beschouwd. In hetgeen [appellant] in dit verband naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
344.