CRvB, 20-08-2013, nr. 12-973 WWB
ECLI:NL:CRVB:2013:1459
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-08-2013
- Zaaknummer
12-973 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1459, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑08‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een behandeling door een paradontoloog. Vast staat dat appellanten zich niet voorafgaand aan de behandeling van appellante tot het college hebben gewend met een behandelplan/kostenberekening en dat een onderzoek naar de noodzaak van de (directe) behandeling door de adviserend tandarts niet heeft plaatsgevonden. Hiervan uitgaande moet worden geconcludeerd dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
Centrale Raad van Beroep
12/973 WWB, 12/974 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
28 december 2011, 11/4353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.A. van Walree-Brascamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Walree-Brascamp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en appellante geniet inkomsten uit arbeid. Op 18 januari 2011 hebben appellanten een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een behandeling van appellante door een paradontoloog ingediend.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een behandeling bij een paradontoloog ingediend moet worden voorafgaand aan de behandeling, teneinde advies aan een adviserend tandarts te vragen. De noodzaak van de behandeling kan na afloop niet meer worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voor de kosten van een tandheelkundige behandeling de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de Wet werk en bijstand (WWB) voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd en dat niet gebleken is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellanten in het onderhavige geval geen recht op bijzondere bijstand kunnen ontlenen aan het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellanten betwisten dat de adviserend tandarts niet achteraf de noodzaak van de behandeling van appellante in de paradontologische kliniek kan vaststellen. Tevens is niet gebleken dat er voorafgaand aan de besluitvorming een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil, zoals ter zitting is bevestigd, dat voor de in geding zijnde kosten de Zvw in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd en dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Evenmin is in geschil dat het door het college gevoerde beleid is te kwalificeren als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 5 oktober 2010, LJN BO1031) wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven aanvaard en toetst de bestuursrechter slechts of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.
Ingevolge het ten tijde in geding geldende beleid van het college is in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, het verlenen van bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten mogelijk, indien sprake is van hogere tandartskosten dan de vergoeding van de verzekering. Indien de aanvraag voor bijzondere bijstand ziet op kosten hoger dan € 500,- (na vergoeding door de verzekering) moet de noodzaak van de behandeling worden vastgesteld. Hiertoe dient de aanvrager zich - voorafgaand aan de behandeling - tot het college te wenden met een kostenberekening/behandelplan, waarna advies wordt gevraagd aan een adviserend tandarts. Uit het advies van de adviserend tandarts moet blijken dat de verrichtingen medisch noodzakelijk en niet uitstelbaar zijn. Bij een aanvraag voor een behandeling bij een paradontoloog moet altijd advies worden gevraagd aan de adviserend tandarts, ongeacht de hoogte van de kosten.
4.3.
Vast staat dat appellanten zich niet voorafgaand aan de behandeling van appellante tot het college hebben gewend met een behandelplan/kostenberekening en dat een onderzoek naar de noodzaak van de (directe) behandeling door de adviserend tandarts niet heeft plaatsgevonden. Hiervan uitgaande moet worden geconcludeerd dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid. De stelling van appellanten dat een onderzoek naar de noodzaak van de behandeling ook achteraf had kunnen plaatsvinden kan, wat hier ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M.R. Schuurman
EH