Einde inhoudsopgave
Regeling fiscale positie van de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 21-10-2006. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 12-10-2006
- Bronpublicatie:
12-10-2006, Stcrt. 2006, 204 (uitgifte: 19-10-2006, regelingnummer: IFZ2006/546M)
- Inwerkingtreding
21-10-2006, terugwerkend tot: 12-10-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2006, Stcrt. 2006, 204 (uitgifte: 19-10-2006, regelingnummer: IFZ2006/546M)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Europees belastingrecht (V)
1. De instellingen van de Europese Gemeenschappen (EG)
De EG kent de volgende instellingen:
- —
de Raad,
- —
de Commissie,
- —
het Europese Parlement,
- —
het Hof van Justitie,
- —
de Rekenkamer,
alsmede comités, diensten en andere instellingen.
Tevens is door de Lid- Staten opgericht de Europese Investeringsbank (zie het Verdrag tot instelling van een Raad en een Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben) en de Europese Centrale Bank (zie het Verdrag betreffende de Europese Unie).
2. Toepassing van de woonplaatsbepaling
Artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 voorziet in een fictieve woonplaatsbepaling ten aanzien van de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen ‘de personeelsleden van de EG’). Hieronder zijn, voor de toepassing van dit besluit, mede te verstaan:
- —
de leden van de Commissie (artikel 20 van het Protocol),
- —
de rechters, de griffier's en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie (artikel 21 van het Protocol),
- —
de functionarissen van de Europese Investeringsbank (artikel 22 van het Protocol),
- —
de functionarissen van de Europese Centrale Bank (artikel 23 van het Protocol).
Artikel 14 van het Protocol bepaalt dat: ‘De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Gemeenschappen vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Gemeenschappen, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Gemeenschappen gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Gemeenschappen.’
Artikel 14 is eveneens van toepassing op de echtgenoot van de personeelsleden van de EG voorzover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede op de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in artikel 14 genoemde personen.
De competentie van de buiten Nederland verblijf houdende personeelsleden van de EG, die op grond van het bovengenoemde artikel 14 hun fiscale woonplaats in Nederland hebben behouden, berust bij de Belastingdienst/Limburg/ kantoor Buitenland.
Ik merk hierbij op dat de leden van het Europese Parlement niet als personeelsleden van de EG kunnen worden aangemerkt.
3. Belastingheffing over de salarissen, lonen en emolumenten
De salarissen, lonen en emolumenten die de personeelsleden van de EG ontvangen, zijn op grond van artikel 13 van het Protocol onderworpen aan een interne belasting ten bate van de EG en vrijgesteld van nationale belasting in de Lid-Staten. De interne belasting is door de Raad bij Verordening van 29 februari 1968, nr. 260/68, van toepassing verklaard op de door de EG uitbetaalde pensioenen (zie artikel 2 van deze Verordening). De aan de interne belasting onderworpen uitkeringen die de personeelsleden en de vroegere personeelsleden van de EG ontvangen zijn vrijgesteld van de Nederlandse inkomstenbelasting.
Sinds de afschaffing van het progressievoorbehoud per 1 januari 2001 wordt met het voor de Nederlandse inkomstenbelasting vrijgestelde salaris van de personeelsleden van de EG bij de berekening van die belasting over inkomsten uit andere bronnen in het geheel geen rekening meer gehouden. Hetzelfde geldt voor lonen, emolumenten en pensioenuitkeringen betaald door de EG aan haar personeelsleden. Dit is in overeenstemming met het arrest van 16 december 1960, zaak C6/60 (‘Zaak Humblet’), waarin het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg besliste dat voor de heffing van nationale (inkomsten)belasting op geen enkele manier rekening mag worden gehouden met de vrijgestelde bezoldiging. Dit geldt mede voor het vrijgestelde pensioen.
Overigens heeft de Staatssecretaris van Financiën bij het Besluit van 23 september 2004, nr. IFZ2004/764M besloten dat artikel 14 van het Protocol niet inhoudt dat het inkomen van een EG-functionaris niet in aanmerking mag worden genomen bij de toekenning van (belasting)voordelen. Er mag bijvoorbeeld met van Nederlandse inkomstenbelasting vrijgestelde inkomen van een EG-functionaris rekening worden gehouden in de situatie waarin een inkomensdrempel is gesteld voor het in aanmerking komen van een belastingvoordeel.
4. Sociale verzekering
De fictieve woonplaatsbepaling van artikel 14 van het Protocol is niet van toepassing voor de sociale voorzieningen die op de ambtenaren en overige personeelsleden van de EG van toepassing zijn.
5. Ingetrokken besluiten
Het besluit van 22 februari 1983, nr. 083-38, heeft zijn belang verloren en wordt ingetrokken.
6. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.