Hof Amsterdam, 12-06-2015, nr. 23-000252-15
ECLI:NL:GHAMS:2015:2921
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-06-2015
- Zaaknummer
23-000252-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:2921, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2203, Niet ontvankelijk
Uitspraak 12‑06‑2015
Inhoudsindicatie
poging tot doodslag; voorwaardelijk opzet
parketnummer: 23-000252-15
datum uitspraak: 12 juni 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654251-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de heup, in elk geval in het lichaam, is geraakt;
subsidiair:hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een schotwond in de heup, in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht, door met dat opzet een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] te schieten, waarbij die [slachtoffer] in de heup, in elk geval in het lichaam, is geraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen technisch onweerlegbaar bewijs is dat het de verdachte is die heeft geschoten en voorts, omdat de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen onderling tegenstrijdig en onvoldoende overtuigend zijn. De raadsman heeft als alternatief scenario aangedragen dat het slachtoffer [slachtoffer] mogelijk is geraakt door zichzelf of door [getuige 1] tijdens de worsteling op straat.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek door het NFI naar de baan die de kogel door het lichaam heeft afgelegd en naar de afstand tot het lichaam van het slachtoffer waarop de kogel is afgevuurd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina 7 in het dossier) blijkt dat de verbalisant op 30 oktober 2013 omstreeks 20.25 uur portofonisch doorkreeg dat er aan de
[adres] te Amsterdam Zuidoost zou worden geschoten. Terwijl de verbalisant zich rennend ter plaatse begaf werd hij op de kruising [straat 1] met de [straat 2] aangesproken door het slachtoffer [slachtoffer] die hem mededeelde zojuist te zijn beschoten op de [adres]. Desgevraagd door de verbalisant verklaarde [slachtoffer], dat een man genaamd [verdachte] op een gegeven moment zijn woning binnenliep, weer naar buiten kwam met een pistool en op hem, [slachtoffer], schoot. [slachtoffer] voelde dat hij werd geraakt in zijn rechter heup. Aan verbalisant toonde [slachtoffer] een natte rode plek ter hoogte van zijn rechter heup.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina 8) blijkt dat [slachtoffer] omstreeks 20.45 uur per ambulance werd overgebracht naar het AMC. De dienstdoende arts deelde aan de verbalisanten mede dat een kogel zo’n tien centimeter diep in de heup van [slachtoffer] was doorgedrongen en dat deze operatief zou worden verwijderd.
[getuige 1] heeft op 30 oktober 2013 om 21.14 uur in het politiebureau aangifte gedaan (doorgenummerde pagina’s 22-24). Daarbij heeft hij onder meer verklaard, dat [verdachte] wegrende naar zijn woning en heel snel weer naar buiten kwam met een vuurwapen in zijn hand en vanaf ongeveer twee meter gericht op [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) schoot. [getuige 1] zag dat [slachtoffer] in elkaar dook en wegliep.
De verdachte heeft verklaard dat er die avond een vechtpartij tussen hem en twee mannen is ontstaan, dat hij twee schoten heeft gehoord en dat hij zichzelf heeft verdedigd. Ten aanzien van de vraag of hij heeft geschoten, en ook overigens, heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof gaat uit van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1], mede nu deze kort na het feit, los van elkaar zijn afgelegd en in de kern met elkaar overeenkomen. Deze verklaringen komen het hof authentiek voor. De door de getuige [getuige 2] op 31 oktober 2013 en later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen inhoudende, dat de schutter vanuit zijn kleding een wapen pakte, dit schuin voor zich uit op de grond richtte waar twee andere jongens stonden en vanaf een afstand van ongeveer anderhalve meter in de richting van de grond heeft geschoten waarop één van de jongens, niet zijnde de schutter, is weggerend, doen aan de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] niet althans onvoldoende af en maken deze verklaringen niet onbetrouwbaar. Het hof leidt uit de stukken af dat er kennelijk sprake was van een gespannen sfeer tussen de verdachte en [slachtoffer] en [getuige 1] zonder dat duidelijk is geworden waar die spanningen over gingen. Klaarblijkelijk is het tussen hen tot een confrontatie gekomen waarbij door de verdachte is geschoten. Er zijn geen aanwijzingen dat anderen dan de verdachte ter plaatse over een vuurwapen beschikten en hebben geschoten. De door de raadsman genoemde alternatieve scenario’s vinden dan ook geen steun in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De stelling van de raadsman dat het onderzoek door het NFI geen uitsluitsel geeft over de vraag of de onderzochte kogel afkomstig is uit de ter plaatse gevonden huls, vindt geen steun in de rapportages van het NFI. Daarin is immers geconcludeerd dat de huls die ter plaatse werd aangetroffen van het munitiemerk Magtech is en vermoedelijk is verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 6,35 mm Browning (rapport NFI van 13 januari 2014) en dat de door de verdachte ingeleverde kogel, die naar uit het door het NFI verrichte onderzoek kan worden afgeleid het best past bij het kaliber 6,35mm Browning en het munitiemerk Magtech, vermoedelijk is verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van voornoemd kaliber (rapport NFI van 1 september 2014).
Ten aanzien van het subsidiair gedane verzoek van de raadsman tot nader onderzoek door het NFI naar de baan die de kogel in het lichaam heeft afgelegd en naar de afstand tot het lichaam waarop de kogel is afgevuurd, overweegt het hof dat de noodzaak van dat nadere onderzoek, bij de gegeven onderbouwing daarvan, niet is gebleken.
Voorwaardelijk opzet
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte op een afstand van ongeveer twee meter met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. In de heup van het slachtoffer is een kogel ongeveer tien centimeter doorgedrongen die operatief moest worden verwijderd. Door op zo’n korte afstand gericht op het slachtoffer te schieten, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat het slachtoffer als gevolg van dit schot zou komen te overlijden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
primair:hij op 30 oktober 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de heup is geraakt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Tevens heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door vanaf korte afstand met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven. Dit schieten vond plaats op de openbare weg waarbij ook passanten geraakt hadden kunnen worden en de verdachte heeft aldus een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd. Met zijn handelen heeft de verdachte gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust veroorzaakt.
Ook is de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 mei 2015 eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie (wapenbezit) onherroepelijk veroordeeld.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof vindt geen termen aanwezig de gevangenneming van de verdachte te bevelen mede gezien het feit dat de verdachte al een jaar in vrijheid is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00
STK Jas
DSTREZZED
4635632.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. E.N. van der Spoel en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van
J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 juni 2015.
[.......]
.