HR, 12-11-2013, nr. 11/05301
ECLI:NL:HR:2013:1161
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2013
- Zaaknummer
11/05301
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1161, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1163, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1163, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1161, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: Overschrijding redelijke termijn. Compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
Partij(en)
12 november 2013
Strafkamer
nr. S 11/05301 P
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2011, nummer 24/001121-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd .
2 Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1151, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
3.2.
Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.
Conclusie 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: Overschrijding redelijke termijn. Compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
Nr. 11/05301
Mr. Wortel
Zitting 17 september 2013
conclusie inzake
[betrokkene]
1.1 Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 21 juli 2011 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, waarbij het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 4.900,-, en hem ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd hetzelfde bedrag aan de Staat te betalen.
1.2 Namens de veroordeelde heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, een middel van cassatie voorgesteld.
1.3 Deze zaak vertoont samenhang met de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is onder het griffienummer 11/05412, waarin ik heden eveneens concludeer.
2.1 Het middel noemt onbegrijpelijk dat het Hof heeft aangenomen dat het (in de strafzaak bewezen verklaarde) opzettelijk aanwezig hebben van 102 hennepplanten enig voordeel heeft opgeleverd.
Dat lijkt op het eerste gezicht inderdaad ongerijmd, maar in de toelichting op het middel zijn de desbetreffende overwegingen van het Hof onvolledig weergegeven. Het Hof heeft aannemelijk geacht – hetgeen door de gebezigde bewijsmiddelen wordt gedragen – dat de veroordeelde minstens één maal heeft geoogst.
2.2 Het middel noopt dus tot beantwoording van de vraag welke vrijheid de rechter in een ontnemingszaak heeft om het feitelijk bezit van hennepplanten aan te merken als een gedraging die reeds voordeel heeft opgeleverd.
Enige ruimte om vast te stellen dat zulk feitelijk bezit van hennepplanten voordeel heeft gebracht lijkt ook de steller van het middel wel aan te nemen. In de toelichting op het middel wordt namelijk betoogd dat het ‘anders zou zijn’ (ik begrijp: het Hof van een reeds behaald voordeel kon uitgaan) indien in de strafzaak het ‘telen’ van de hennepplanten bewezen was verklaard.
Daar breng ik dan tegenin dat dit onderscheid tussen ‘telen’ en simpel ‘aanwezig hebben’ niet erg zinvol lijkt. Bij ‘telen’, ‘bewerken’ et cetera van een fors aantal hennepplanten kan men gevoeglijk winstbejag aannemen, maar ook die gedragingen moeten hun profijt nog opbrengen (afgezien van vooruitbetalende afnemers). En als men bij het ‘telen’ enzovoorts van hennepplanten mag aannemen dat het om het geld te doen was, waarom zou dat bij ‘aanwezig hebben’ dan niet mogen worden afgeleid uit bijkomende omstandigheden als de hoeveelheid planten, de professionele opzet van de kwekerij, de omvang van de investeringen of (waarom niet?) de omstandigheid dat in dezelfde plantage al eens is geoogst?
2.3 De keus is: strikt grammaticale dan wel doelgerichte interpretatie van de in de strafzaak bewezen verklaarde gedraging.
Bij strikt grammaticale interpretatie kan men slechts vaststellen dat het bezit van hennepplanten – dus als op zichzelf staande gedraging beschouwd - nooit een voordeel kan hebben gegenereerd, ongeacht of de bezitshandeling is te kwalificeren als ‘telen’, ‘bewerken’ of een andere op handel gerichte gedraging. Slechts als aannemelijk is dat de planten zijn verkocht aan een afnemer die op voorhand heeft betaald, kan worden aangenomen dat de bezitshandeling reeds een voordeel heeft opgeleverd.
Bij doelgerichte interpretatie daarentegen kan ook ‘opzettelijk aanwezig hebben’ van hennepplanten in de ontnemingsprocedure worden opgevat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – als een gedraging die reeds profijtelijk is geweest. Er is immers geen reden om aan te nemen dat bij het oogsten in een hennepkwekerij alle daar aanwezige planten verloren gaan. Dat oogsten geschiedt, voor zover mij bekend, door het wegknippen van de toppen van planten die vervolgens weer kunnen uitgroeien. Ik heb geen idee hoe lang cannabis sativa L dat gemiddeld volhoudt en bloeiende toppen blijft produceren, maar de rechter kan veilig aannemen dat een eerdere oogst in een hennepkwekerij geheel of grotendeels afkomstig was van de hennepplanten die daar later, bij ontdekking, zijn aangetroffen.
2.4 Aangezien het Hof in deze ontnemingsprocedure niet méér behoefde vast te stellen dan de aannemelijkheid dat het voordeel is behaald door middel van het in de strafzaak bewezen feit, getuigt het in dit middel bestreden oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
3.1 Het middel faalt derhalve, en leent zich naar mijn inzicht voor toepassing van art. 81 RO.
3.2 In de conclusie die heden wordt genomen inzake de onderliggende strafzaak is erop gewezen dat de met behandeling van dat cassatieberoep gemoeide tijd de aandacht vraagt. Met die kanttekening strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,