In de volgende voetnoten wordt steeds verwezen naar processen-verbaal die in de wettige vorm zijn opgemaakt en naar de in het dossier gebruikte nummering.
Rb. Amsterdam, 26-08-2022, nr. 13/134367-22
ECLI:NL:RBAMS:2022:5050
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
26-08-2022
- Zaaknummer
13/134367-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:5050, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 26‑08‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden voor een diefstal van een auto (en inhoud) onder bedreiging van geweld met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/134367-22 en 13/236664-19 (tul)
Datum uitspraak: 26 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1]
gedetineerd in het [naam PI] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 12 augustus 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. van Koesveld naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
diefstal met geweld en/of afpersing op 29 mei 2022 in Amsterdam, van een auto en de spullen die daarin lagen, toebehorend aan [aangever] , door een pistool of op vuurwapen gelijkend voorwerp op [aangever] te richten;
het voorhanden hebben van een pistool Zoraki, type 917, kaliber 9mm (wapen categorie III.1) op 30 mei 2022 in Amsterdam.
De tenlastelegging staat in de bijlage.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte een diefstal met bedreiging met geweld heeft gepleegd en een (gas-)pistool voorhanden heeft gehad. Van de afpersing moet verdachte worden vrijgesproken. Voor de diefstal van feit 1 bestaat het bewijs uit de deels bekennende verklaring van verdachte, de bij verdachte aangetroffen goederen, de aangifte en de ondersteuning van de aangifte in de camerabeelden. Voor het voorhanden hebben van het gaspistool van feit 2 is het wapenonderzoek van belang.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de diefstal van alle goederen, behalve van de laptop die in de auto lag. Verdachte had geen opzet op het toe-eigenen van de overige goederen. Verdachte heeft ontkend dat hij een wapen op aangever heeft gericht. Ten tijde van de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring was verdachte nog ‘verdwaald in zijn hoofd’. De aangifte is niet geloofwaardig in het licht van de verklaring van verdachte. Van het dreigen met het wapen moet verdachte dus worden vrijgesproken, zodat alleen de diefstal van de laptop overblijft.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de auto van [aangever] en de spullen die daarin lagen, onder bedreiging met een gaspistool, heeft gestolen. Van de afpersing wordt verdachte vrijgesproken. Ook het een dag later voorhanden hebben van het gaspistool vindt de rechtbank bewezen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten de volgende feiten en omstandigheden vast.1.
Aangever heeft verklaard dat hij op 29 mei 2022, nadat hij op de Bos en Lommerweg in Amsterdam gepind had, terugliep naar zijn auto (Peugeot 3008, kenteken [nummer] ). Hij liep voor zijn auto langs en hoorde toen dat er gas gegeven werd. Aangever keek de auto in en zag dat er een man achter het stuur zat. Aangever zag toen hij naast de bestuurdersplaats stond dat de man hem aankeek en dat de man een vuurwapen in zijn richting hield, schuin naar boven, gericht op zijn gezicht. Aangever rende weg en zag dat aangever in zijn auto wegreed. In de auto lag een zwart leren tas met daarin een Apple Macbook en aangevers paspoort. Ook lag er een iPhone 13 max pro in de auto. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de auto heeft opengemaakt, is ingestapt, wilde wegrijden en een wapen in zijn handen had. Toen aangever het wapen zag liep hij weg. Het was een nepwapen en verdachte heeft het wapen niet op aangever gericht. De auto heeft verdachte in de buurt van waar hij woonde geparkeerd. Het wapen heeft verdachte thuis neergelegd.2.Verbalisanten gaan naar de plek waar de laptop van aangever uitpeilt. Daar zien zij verdachte lopen, die toestemming geeft om in de tas te kijken die hij bij zich heeft. Verbalisanten vinden daarin een laptoptas, met daarin een Apple Macbook en een paspoort op naam van aangever.3.In de woning van verdachte in Amsterdam is op 30 mei 2022 een wapen inbeslaggenomen.4.Uit onderzoek aan het wapen blijkt dat het gaat om een gaspistool van het merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm P.A.K.. Het pistool is een vuurwapen van categorie III, onder 1e, Wet wapens en munitie.5.
Bewijsoverweging diefstal met geweld (feit 1)
De rechtbank vindt de aangifte betrouwbaar omdat die ondersteund wordt door de verklaring van verdachte en door het aantreffen van de spullen bij verdachte, zoals door aangever beschreven. De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van de aangifte. Verdachte heeft bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd, maar dat hij de mobiele telefoon niet heeft gezien. De rechtbank vindt op grond van genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte, onder dreiging met een pistool, de auto van aangever heeft gestolen en dat hij daarmee de grote kans op de koop toe heeft genomen dat hij daarmee ook de andere spullen die in de auto lagen zou wegnemen.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte het wapen op aangever heeft gericht. De rechtbank volgt hierin aangever die daarover meteen na het incident heeft verklaard. Verdachte heeft zich eerst bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en daarna bij de rechter-commissaris verklaard zoals hiervoor weergegeven. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het wapen steeds op zijn schoot heeft gelegen en hij het niet op aangever gericht heeft. De rechtbank vindt die verklaring niet aannemelijk, omdat die deels afwijkt van de verklaring bij de rechter-commissaris, die verdachte een paar dagen na het voorval heeft gegeven. Bovendien heeft verdachte op de zitting op vragen van de rechtbank wisselend verklaard en heeft hij er belang bij om zijn eigen rol af te zwakken. De rechtbank gaat dus aan zijn verklaring op de zitting voorbij. Van de afpersing wordt verdachte vrijgesproken, omdat niet is gebleken van het dwingen tot afgifte van de auto. Verdachte zat al in de auto, heeft die auto weggenomen en door de dreiging met het wapen ervoor gezorgd dat aangever hem niet tegen zou houden.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten bewezen dat verdachte
feit 1
op 29 mei 2022 te Amsterdam op de openbare weg, te weten de Bos en Lommerweg, een personenauto (Peugeot 3008, voorzien van kenteken [nummer] ), een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone), een laptop (merk Apple, type Macbook), een paspoort en een zwart leren tas, die aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld door bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door op die [aangever] een pistool te richten;
feit 2
op 30 mei 2022 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Zoraki, type 917, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
5. Strafbaarheid van de feiten
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld uit het reclasseringsadvies van 18 juli 2022. Die voorwaarden zouden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard. Bij de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte enigszins openheid van zaken heeft gegeven, maar dat zij betwijfelt of de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer echt tot hem zijn doorgedrongen. De reclassering schat in dat de kans op herhaling van strafbare feiten hoog is. Voor de hoogte van de strafeis heeft zij gekeken naar de richtlijnen voor straffen van het Openbaar Ministerie.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de kwetsbaarheid van verdachte en de ernstige problemen die hij al sinds zijn 11e heeft en waar nog geen passende hulp voor is gevonden. Hulp op vrijwillige basis is tot nu toe niet mogelijk gebleken voor verdachte, maar die hulp heeft hij wel degelijk nodig en daar wil hij ook graag aan meewerken. Hoe eerder hij daarmee kan beginnen, hoe beter. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht om een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist en ook de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto, onder de neus van de eigenaar van de auto. Dit is een ernstig feit. Van andermans eigendom heeft verdachte af te blijven. Bovendien zorgt zo’n diefstal ook voor veel overlast en is aangever door het dreigen met een gaspistool ontzettend geschrokken. Aangever heeft bij de vordering van zijn schade (zie verderop) toegelicht dat hij sindsdien slecht slaapt en bang is om de straat op te gaan Dat het om een bedreiging met een gaspistool ging, en geen vuurwapen waarmee je kogels kunt afschieten, maakt voor de impact ervan niet uit. Aangever wist dat immers niet toen hij het pistool op zich gericht zag. Verdachte heeft gezegd onder invloed van cocaïne te zijn geweest en impulsief te hebben gehandeld. Daarmee heeft hij kennelijk alleen gedacht aan de mogelijke buit, waarmee hij in zijn verslaving kon voorzien, en geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank naar de afspraken over straffen die de rechtbanken onderling hebben gemaakt. Voor specifiek de diefstal van een auto onder bedreiging met een wapen is er geen uitgangspunt. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij een straatroof met geweld waarvoor als uitgangspunt een gevangenisstraf van 6 maanden geldt, waarbij strafverzwarend is dat verdachte met een wapen heeft gedreigd. Voor het voorhanden hebben van een gaspistool geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de bewezen feiten een gevangenisstraf van 9 maanden.
In het reclasseringsadvies van 18 juli 2022 staat dat verdachte veel problemen heeft. Verdachte is zijn woning kwijtgeraakt, heeft een bewindvoerder, gebruikte tot zijn aanhouding cocaïne en vervalt volgens de reclassering in het plegen van delicten om in zijn verslaving te voorzien. Voor de verslaving van verdachte vindt de reclassering het noodzakelijk dat verdachte behandeld wordt. Omdat in het verleden sprake is geweest van psychiatrische problematiek zou het ook goed zijn om verdachte te laten onderzoeken om een diagnose te kunnen stellen om daar vervolgens de hulp en begeleiding op af te stemmen.
De rechtbank ziet in het advies van de reclassering, net als de officier van justitie en de verdediging, aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden
De rechtbank legt de straf op die door de officier van justitie is geëist; een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De officier van justitie en de verdediging hebben de rechtbank gevraagd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Dat zou betekenen dat ook als verdachte in hoger beroep gaat, hij zich toch meteen nadat hij vrijkomt aan de voorwaarden moet houden. De rechtbank kan dit doen in gevallen dat het risico groot is dat verdachte opnieuw een misdrijf met geweld tegen een persoon pleegt (in de wet staat het zo: “indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”).
Verdachte heeft zich weliswaar schuldig gemaakt aan een misdrijf met bedreiging met geweld tegen een aangever, maar de rechtbank vindt de kans dat verdachte opnieuw een geweldsfeit zal plegen niet zodanig groot dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten zijn. Dat de reclassering het risico op herhaling hoog inschat, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
8. Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 5.982,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat volgens de vordering uit € 3.849,- voor beschadiging aan de Apple Macbook Pro, € 495,- voor beschadiging aan de Travelteq All Leather tas, € 360,- voor een Tom Ford zonnebril, € 150,- voor een Tom Ford parfum, € 179,- en € 149,- voor twee Ray Ban zonnebrillen, € 100,- voor een leeg gereden tank benzine en € 700,- voor eigen risico wegens schade aan de auto.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden. De rechtbank kan niet vaststellen om hoeveel schade het gaat. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist. De vordering is niet onderbouwd met stukken en geeft ook geen aanknopingspunten voor de rechtbank om de hoogte van de schade te kunnen schatten. Zo heeft aangever geen foto’s bijgevoegd van de schade aan de auto, de Apple Macbook en de zwart leren tas.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat verdachte de benadeelde partij met het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. Op grond van artikel 6:106, lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij onder andere recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In de rechtspraak wordt aantasting in de persoon op andere wijze aangenomen als sprake is van geestelijk letsel. Van dat geestelijk letsel moet dan onderbouwing zijn van bijvoorbeeld een dokter. Geestelijk letsel kan ook zonder die onderbouwing worden aangenomen als uit de ernst van de normschending in objectieve mate dergelijke gevolgen voor het slachtoffer kunnen worden aangenomen. Met andere woorden; als wat verdachte heeft gedaan zo ernstig is dat het eigenlijk vanzelfsprekend is dat het slachtoffer daar (enige vorm) van geestelijk letsel aan overhoudt kan het slachtoffer in aanmerking komen voor immateriële schade. De rechtbank vindt het in dit geval, door volkomen onverwachts in iemands auto te gaan zitten en vervolgens een wapen op iemand te richten, vanzelfsprekend dat het slachtoffer daaraan enig geestelijk letsel overhoudt. De benadeelde partij heeft een aantal weken na het incident toegelicht dat hij sindsdien last heeft van ernstige psychische klachten, zijn levensvreugde hem is ontnomen, hij slecht slaapt, erg bang is en niet meer de straat op durft. Op basis van die toelichting over de gevolgen die het voor hem heeft gehad, schat de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 750,-. Verdachte moet daarover de wettelijke rente betalen vanaf 29 mei 2022. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij niet zelf de vordering bij verdachte hoeft te innen. De benadeelde partij wordt voor de rest van het bedrag niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat het onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank zou de benadeelde partij kunnen uitnodigen om de schade nader te onderbouwen, maar daarvoor zou de strafzaak moeten worden aangehouden, en dat vindt de rechtbank niet wenselijk en een te zware belasting van het strafproces. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Vordering tenuitvoerlegging
Verdachte is eerder op 25 augustus 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden (13/236664-19 en 13/057803-21 (gevoegd)) onder de voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Verdachte is destijds meegedeeld dat hij een voorwaardelijke straf heeft gekregen. De officier van justitie heeft om tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf gevraagd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten. Omdat de rechtbank vindt dat het overtreden van de voorwaarde consequenties moet hebben, maar zij het ook belangrijk vindt dat verdachte onder begeleiding van de reclassering aan de slag gaat met het opbouwen van een stabiel en delictvrij leven, zal de rechtbank de helft van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoerleggen, namelijk één maand gevangenisstraf. De andere voorwaardelijk opgelegde maand gevangenisstraf blijft staan onder dezelfde voorwaarde en met dezelfde proeftijd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
11. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 cumulatief alternatief ten laste gelegde (afpersing) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ, forensisch ambulante zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Veroordeelde laat zich bij terugval in middelengebruik of verslechterd psychiatrisch toestandsbeeld klinisch opnemen in een zorginstelling voor maximaal 7 weken of zoveel korter als nodig, op voorwaarde dat de vereiste indicatiestelling is afgegeven.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het tot stand komen van een dagbestedingstraject en zal zich houden aan de gemaakte afspraken.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij genoemd vonnis van 25 augustus 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 1 (één) maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. J. Huber en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2022.
Voetnoten